Themas


Hiermee wordt het dorp Ouwe-Syl, Oudebildtzijl bedoeld, genoemd naar de Syl, de sluis van het dorp. Hier beschrijf ik het ontstaan van dit dorp meer in detail en ook de activiteiten van de Norbertijnse monniken van Mariëngaarde (vanaf de tweede helft 13e eeuw). Het dorp was al gauw van belang voor de ontwikkeling van het Billând met onder meer een haven en uithof als een voorpost voor de geestelijken van de abdij Mariëngaarde. Wiel, Kolk, haven en schutsluis Oudebildtzijl Ouwe-Syl is getekend en heeft zijn uiteindelijke vorm gekregen door overstromingen, die grote en diepe wielen (gaten, waar het water achterbleef in en achter de zomerdijk) veroorzaakten. Er hebben verscheidene van dergelijke natuurverschijnsels plaatsgevonden rondom 1200, degene die de meeste schade veroorzaakten zijn die van 1196, de St.- Marcellusvloed,1219 en de St.- Luciavloed van 1287.  In het venster `Ontstaansgeschiedenis van Ouwe-Syl` heb ik de vier zomerdijken en drie wielen die door en om Oudebildtzijl lagen nader besproken in fasen: 0. De zomerdijk ten Noorden van Oudebildtzijl tot 1196 wiel 1 in 1196 1. De zomerdijk van ten zuiden van Oudebildtzijl, wiel 2 skitelbuurt in 1219  2. De zomerdijk door het dorp, wiel 3 , de Kolk in 1287 3. De zomerdijk door het dorp 1287- 1380 4. Kanaliseren Ouwe Rijd naar Kaaifaart, doorsteek Kaaifaart naar de Kolk. 5. Ophogen zomerdijk Monnikendijk, wordt dan Oudebildtdijk (op 4,41+ NAP) Na 1287 zou de bedrijvigheid in Oudebildtzijl zich snel ontplooien en zal ik nu beschrijven:  Fase 2 1287 na Chr.  Vanaf de komst van de Norbertijnen hier in de regio ‘t Bildt hadden de boeren en monniken al drie zomerdijken tot ca. 1287 aangelegd om en door het dorp, (gedeeltelijk) weggevaagd door natuurgeweld. Eén van de grotere aanvallen vanuit zee op Ouwe-Syl was  de Sint-Luciavloed van 1287. In afb.1 zien we de wiel die achterbleef, geprojecteerd op de situatie van de huidige situatie. De monniken hebben direct na die ramp van 1287 van een nood een deugd gemaakt. Fase 3 1287- ca 1380 na Chr. Afb. 2 De nieuwe zomerdijk werd om de wiel gelegd en dit gat werd de bouwput voor een nieuwe haven en sluis, “de Kolk” en de Oude-Rijd werd aan de Noord- en Zuidkant aangesloten en voorzien daar van een schutdeur (“zoutloos doorvaren op gelijk waterniveau”). Maar men plaatste nog een derde deur aan de westzijde van de kolk en verbonden als een soort bypass aan de vaart ten noorden van de Oudebildtdijk. Dit verbindingskanaal is nog zichtbaar op de bekende kaart van Jan Jansz Coster van 1570. (Afb. 3) Zo werd ook het varen aan de westzijde door of langs genoemde vaart mogelijk gemaakt, het waterverkeer richting westen en ook het noorden naar het Wad is later gestopt na het afsluiten van de zeven uitgangen daar door het verhogen en afsluiten door de Nije-Dijk en het verbreden van de Nije-Dijksterfaart daar. (1600 na Chr.) Toen werd de zout-zoetwatergrens en daarmee de schutsluis naar Nije-Syl verplaatst en de 53 kavels op ‘t Nij-Bildt konden na het stadium van landaanwinning met zomerdijken langs de noordrand , steeds meer als optimale agrarische grond worden ingezet voor meerdere gewassen. Fase 4 1380-1505 Afb. 4 1373 na Chr. was het jaar van de uitvinding en toepassing van de schutsluis met een dubbel stel zeewaarts gerichte puntdeuren. De Kolk  (wiel/haven) heeft in de periode 1287-ca 1380 ook als schutkolk gefungeerd, vanaf 1380 kan deze functie door de meer moderne schutsluis zijn vervangen. In de annalen van 1505 is er geen sprake van werkzaamheden aan een kanaal door Ouwe-Syl, de meander in de Ouwe Rijdt moet al eerder zijn gekanaliseerd door de Kaaifaart dwars door het dorp. De oude naam van Ouwe-Syl, “de Leije” herinnert hier aan, dit betekent namelijk “de verlegging”. Rond 1380 werd het schutten verplaatst naar de sluis op de kruising van de Oudebildtdijk en het kanaal. Dit als een schutsluis, een kolk met 2 stel puntdeuren. Deze meer moderne schutsluis was in 1373 na Chr. voor het eerst in gebruik in Nederland (Vreeswijk). Ook daar was een brug nodig naast de schutsluis. De bebouwing op de keuningsstreek is uitgebreid in zuidelijke richting vanaf het verbindingskanaal daar. Mogelijk is de boerderij (nu nr. 20) daaronder gesticht in deze fase. De kolk was dus toen niet alleen een haven maar tevens schutsluis, volgens de betekenis van kolk Deze kolk was natuurlijk een prachtvondst, die als een driewegsluis functioneerde met nog een derde functie: spuikom. Want de kolk liet men tijdens vloed vollopen en bij eb werd de grote hoeveelheid water door de Kaaifaart gejaagd om daar de vaarroute op diepte te houden richting nu Nije-Syl. Pas in 1655 was de Kaaifaart zover dichtgeslibd, dat de sluis op ‘e Syl haar schip schuttende functie verloor. Daarna werden de deuren alleen nog bij hoogwater gesloten. In de jaren vijftig van de vorige eeuw werden ze verwijderd, schotbalken moesten nog bij extreme weersomstandigheden redding bieden. In 2006 zijn deze toch vervangen door een nieuw stel puntdeuren. Fase 5 1505 – 1580 na Chr. Afb. 5 In 1505 kwam er een nieuwe sluis op dezelfde plek en de Ouwe-Dyksterfaart-zuid werd direct daarna vóór 1509 veel breder (van 3 naar ca 8 m-waterlijn)) uitgegraven. Dit was geen sinecure, want inmiddels waren er huizen neergezet: De eerste bewoners van ‘e Syl hadden zich al genesteld aan de Skitelbuurt en Keuningsstreek achter de zomerdijk en de hogere en brede Aerden Plaats Dit wordt verklaard door de aanwezigheid van het zeer steile gedeelte (40-50 graden) aan het (oost-) eind van de vaart en de vreemde kronkel daar achter de Keuningsstreek langs. De zomerdijk beschermde de bebouwing erachter. De kleigrond waar hij van gemaakt was, was allang vanaf 1287 stevig ingeklonken, anders is zo’n steile helling voor klei niet mogelijk. De hoek van inwendige wrijving (als je de grond vrij uitstort) voor de vette/zanderige klei is 16,5-22 graden. Men moest daar ruimte voor de bredere vaart aan de overkant van de Skitelbuurt maken. De vaart werd daar wel 3 m. smaller (op de waterlijn), en sneed daar toch ook nog 2 m. diep in de oude zomerdijk. (Afb. 6) Tekst: Sytse Keizer, regiohistorikus `t Bildt, Billând Tekst: © • Foto: © Afb. 3 Verbindingskanaal NW kaart Jan Jansz Coster 1570 nationaal archief

Omstreeks 1100 na Chr. wilde men volgens een godsdienstig Reveil de regel van Benedictus van functionalisme meer in praktijk brengen. Kloosterordes zouden ook meer de natuur moeten ontginnen. Zo werden de eerste kerken en kloosters overal in Europa in de 12e eeuw in de buurt van kustwater en rivieren neergezet. (bv. Zwin, IJzer en Middelsee) De Norbertijner monniken vestigden zich hier rondom de al verder opgebilde Middelsee in 1163 bij Hallum (klooster Mariëngaarde) en 1182 (later klooster Lidlum in 1254), in 1256 kwamen de monniken van de orde van Augustijner Koorheren in Anjum (klooster Mariënburg) De plek van de abdij Mariëngaarde daar bij Hallum is heel zorgvuldig gekozen: (zie afbeelding rechts hiernaast) - Veilig achter twee (verhoogde) kwelderwallen (Alde Leie – Vijfhuisterdijk -12e eeuw en Finkum- Hallumerhoek- 10e eeuw) - Dichtbij de belangrijke levensader de rivier de Ouwe Rijdt (van 800 na Chr.) - De aanwezigheid van de verlaten oude motte (houten vesting – eind 10e eeuw) ten westen van nu Vrouwbuurtstermolen. Toen nog een grote, hoge bult klei maar uitermate geschikt als grondstof voor de kloostermoppen de bouwstenen voor de huizen, stinsen, kerken en abdijen. - Schelpen in grote hoeveelheden voorhanden in ’t wad als grondstof voor de kalk. - De mogelijkheid voor het bouwen van steen- en kalkovens ten noorden van de motte aan weerszijden van de Ouwe Rijdt hier, - De potentie van het bouwen van de strategische nederzetting de Leije. (later Nije-Syl, Ouwe-Syl.) op de kruising Ouwe Rijdt/zomerdijk, Monicke-dijck en het gebruikmaken van al aanwezige geulen - Tenslotte groef men de nodige extra vaarwegen, verbindingen zoals bijvoorbeeld in de verbinding tussen de abdij Mariëngaarde en het tichelwerk en kalkovens. Toponiemen In dit geval zetten vooral de toponiemen (veldnamen) ons op het goede spoor op deze zoektocht naar bedrijvigheid van de monniken in het verre verleden Deze zijn in de afbeeldingen 1 en 2 aangegeven. In Fryslân is al vanaf de 12e eeuw steen gebakken. Vooral na de grondige reparatie van de zomerdijk, Monicke-Dijck in 1287, is ook hier bij de Syl een uitgebreide grof keramische bedrijvigheid opgebloeid en eeuwen gebleven. Er was klei, geschikte brandstof in de vorm van turf en voldoende waterwegen voor vervoer van grondstoffen, en geproduceerde stenen, dakpannen, kalk en andere producten. De haven en (schut)kolk van de Syl heeft hierbij ook een belangrijke rol gespeeld. De afbeeldingen 3 en 4 geven nog details van het gevonden tichelwerk van ca. 1300 na Chr. Sytse Keizer.

Het van Harenslot, ook wel van Harenshuis genoemd, stond op waar nu de woningen aan de Van Harenstraat 20 en 22 gesitueerd zijn.  De oudst bekende (stamvader) van de familie Van Haren was Adam van Haren, die als watergeus, op een schip, deelnam aan de inname van Den Briel in 1572. De manschappen waar hij leiding aan gaf noemden hem "Hopman Daam" (hoofdman/kapitein). Adam trad in dienst bij Willem van Oranje en Willem Lodewijk, stadhouder van Friesland. Door de laatste aanstelling verhuisde hij naar Friesland. Zijn zoon Willem (1581-1649) werd opperstalmeester onder Willem Lodewijk. Zijn kleinzoon Willem van Haren (1626-1708), bijnaam “de Ambassadeur”, kreeg in 1652 het grietmanschap van Het Bildt toegewezen. Hij was tevens lid van de Staten Generaal, de Raad van State, en ambassadeur van Denemarken, Zweden en Engeland, buitengewoon gezant en tevens betrokken bij de Vrede van Nijmegen. Onder dit gezantschap werd hij door Michiel de Ruyter naar Zweden gebracht om de Sont, de enige doorgang naar de Oostzee, vrij te houden. Daarin raakte hij in persoonlijke vriendschap met de Zweedse Koning Karel XI van Zweden. Dat ging zover dat hem verschillende zaken werden aangeboden waaronder verheffing in de adelstand en diverse geschenken. Eén gift daarvan zouden de deuren die zich in de grafkapel in de Van Harenskerk bevinden.  Staatsman "De Ambassadeur" Willem van Haren II is van grote betekenis geweest voor Nederland. De Oostzeehandel was een essentiele bron van inkomsten voor de staat.  In 1658 trouwde Willem II met Elisabeth van Hemmema en enkele jaren later huurden ze het huis van de secretaris van Het Bildt, Albertus Wijngaarden. Omstreeeks 1673 lieten zij deze woning vervangen door een statig slot. Achter het slot werden uitgestrekte tuinen en singels met vijvers en plantage in barokke stijl aangelegd.  In 1732 woedde er een grote brand in het huis waarbij de kostbare bibliotheek en belangrijke archiefstukken verloren gingen, waaronder aneqdotes die “Hopman” Daam van Haren over zijn geuzentijd had opgemaakt. Hierdoor is kostbare informatie van de vaderlandse geschiedenis verloren gegaan en de rol van de Van Harens in nationaal belang enigzins in de vergetelheid geraakt. Het Van Harenshuis werd datzelfde jaar herbouwd en vernieuwd. Als gevolg van het uitbreken van de Bataafse Revolutie werd de laatste grietman in het van Haren-tijdperk Duco van Haren afgezet waarop hij naar Duitsland is gevlucht en het slot moest achterlaten. In 1780 had hij de enorme tuin nog naar één der eerste Engelse Landschapstuinen in Nederland, en zeker van Friesland, laten aanpassen. Waarschijnlijk heeft Duco daarvoor de hulp gehad van de Hortulanis van Franeker, Arent Vlaskamp (niet ter verwarren met de latere burgemeester). De familie Van Haren was grietman van Het Bildt van 1652 tot 1763 en daarna nog van 1788 tot 1795. Met het overlijden van Duco van Haren stierf de familie uit. De Leeuwarder Courant vermeldt in de uitgave van 2 november 1795 dat het slot wordt aangeboden voor verkoop. Hierin wordt het huis uitvoerig beschreven. Het is onbekend hoe het slot er van de buitenkant exact uit zag en hoe het is verdwenen. In 1795 zijn op in de Van Harenskerk alle adelijke wapens blindgekapt, met uitzondering van die in de graftombe. Het is goed mogelijk dat, met deze landelijke oproep om alle adelijke wapens en zaken die aan de adel herinneren uit de samenleving te verwijderen, ook het slot ten prooi is gevallen aan deze politieke revolutie. Eenzelfde lot heeft het Stadhouderlijk jachtslot in 't Bosch in Sint Annaparochie waarschijnlijk ondergaan.   Van het Van Harenshuis is alleen een oude prent van Sint Annaparochie bewaard gebleven (waarop het huis slechts deels te zien is). Bildt-geschiedschrijver Hartman Sannes heeft een grondplanschets op basis van een uitvoerige beschrijving van de inboedel in de Leeuwarder Courant opgemaakt. Op de volmachtenkaart van het Bildt (18e eeuw) is de uitlijning van het slot duidelijk zichtbaar. Delen van de oude westelijk stalmuur zouden nog aanwezig zijn aan de achterzijde van Van Harenstraat 20. In 2020 heeft Piet Voordes een impressie gemaakt van het slot (foto). Deze impresie zal later nog verbeterd worden want het slot was breder dan op de weergave. Het stond op de percelen van de Van Harenstraat 20 en 22 (respectievelijk Boterhoek en Plat anno 2022). Er wordt nader onderzoek ingesteld naar het Slot en zijn achterliggende park. Zodra dit onderzoek uitgevoerd is zal een uitvoerig onderzoeksdocument aan deze pagina worden toegevoegd. 

In ’t jubileumboek fan de kaatsklup de Kolk (2009) skreef ik over ’t gebied achter `t kefee ’t Graauwe Paard, de Kolk. Froeger waar dut ’n diep water der’t seeskippen ôfmere konnen. Op ’t Sportterrain fan Ouwe-Syl, “de Kolk” worde kaatst fan 1909 ant 1959 en het feerder ok ’n rike geskidenis. Deuze begint bij de seegeul, de Ouwe Rijd, die’t ’t eerst te sien is op ‘n kaartrekonstruksy fan 1250  (Peter Vos). Dut waar dus feer foor 1505 doe’t  de seumerdyk, Monnikendijk ferhoogd worde en de naam Ouwe-Dyk kreeg.  Jim kinne in de dorpskanons “Bedrivighyd op ‘e Syl 1 en 2 leze hoe’t Ouwe-Syl hur ontwikkeld het, deur de eeuwen hine. Afb. 1 Binnen de swarte rechthoek, ’t latere sportfeld (groen) fan Kv. De Kolk,        binnen de “Kolk” (geel). Meander Oude Rijd (donkerblau) en kanaal Kaaifaart (Lichtblau)  Afb. 2 Detai fan ’t froegere sportterrain projekteerd in de sitewasy fan nou(Google Earth) Na ’t wegfâlen fan de open ferbining fia de Kaaifaart naar de Waddensee in 1655 worde de haven dimpt en as graide inricht en brúkt. In weze worde doe de basis laid foor ’t sportterrain “de Kolk”  Afb. 3 ’t Latere sportterrain nag part fan perseel B331 (17310 are) met de weuning fan Cornelis Jacobs Stienstra. Linksonder in dut perseel met kadastraal nummer B332 In de annalen fan ’t kadaster fan 1832 komme wy ene Cornelis Jacobs Stienstra teugen as “Vetweider en Quardenier” die’t der bij “de Kolk weunt en de graide in besit het. In 1926 is ’t in syn geheel in aigendom bij de Gemeente ’t Bildt en worde ’t doe al in 1920 (raadsbeslút 13 april 1920) as poer geskikt foor útbraiding beboude kom sien. Al gau derna worre in ’n útbraidingsplan foor de kom fan ouwe-Syl, perselen anwezen met bestimming tot bouterrain. De eerste 7 húzzen worre der al in 1927 boud .  In 1909 wort de kaatsferening kv. De Kolk oprichten en d’r wort dan kaatst op dut prachtige smúkke groene plakky wer’t ’t hart fan ‘e Syl klopte. Want de Sylstermet wort der later ok houwen en de handbâlklup SGK krijt der hur thúshaven in 1947. Erelid Oege Dijkstra skriift in 1984 nag: “Toen we dan ook in 1909 de beschikking kregen over de Kolk, was het eerste werk het vullen van de greppels met klei” Al gau worde “de Conditien fan de ferhuring van het kaatsterrein groot ongefeer 0,5 ha. opsteld. Derin ston befoorbeeld: “Alle soorten vee mogen erop, behalve geiten en varkens. Kwaadaardig vee moet op eerste aanwijzing van het bestuur worden verwijderd.. Zaterdagmiddag moet het terrein van de uitwerpselen der dieren worden gereinigd.” Afb. 4 Elk jaar worde per opbod ’t feld ferpachten Afb. 5   De Kolk 1952 Afb. 6 Kaatspertij 1930 op ‘e Kolk, rechts foorin Teije vd Rol. In ‘e gemeenteraad op 13 febrewary 1958 wort ’n beslút nommen , wat ’t begin fan ’t eand fan ’t sportfeld “de Kolk “ worre sil. De graide, Sectie nummer B986 de kolk Oudebildtzijl wort niet feerder ferhuurd en de gemeente kin ‘r  “te alle tijde over beschikken en zonder recht op schadevergoeding of iets dergelijks, voor een periode tot uiterlijk 1 november 1958”  Op 6 oktober 1958  dient ere-lid Kees Wijmenga fan de kv de Kolk ’t fersoek in bij BenW fan de gemeente ’t Bildt “om uitgifte als bouwterrein van een gedeelte van het sportterrein op “De Kolk” te Oudebildtzijl.” Kees Wijmenga waar de hait fan Jacoba – Sus – Wijmenga, één fan de pioniers fan ’t frôlys-kaatsen. Sij kaatste fan 1956-1961. Ik hew hur met 1 folle bladsy wiidwaidig anhaald in ’t jubeleumboek kv de kolk 100 jaar, 2009. Bls. 59. D’r wort besloaten, “de raad voorstellen te besluiten tot uitgifte als bouwterrein van het gehele perceel.”  16 oktober Beslút de raad “perceelsgedeelten op ’t Bildt te verkopen , hetzij in opstal uit te geven met recht van koop….”  Priis: f 5,50 de kante meter. Dut wort krekt op 17 nov. 1958 behandeld deur BenW. Later op 25 november wort dut beslút nag anfuld met huurprizen en tekenings fan “het terrein op “de Kolk” 20 oktober Kaats -en handbalfereniging te Oudebildtzijl sture ’t bestuur an BenW ’n schrijven over de voorgenomen bestemming tot bouwterrein van het tegenwoordige sportterrein “De Kolk” aldaar., Beslissing (BenW agenda):  27 oktober 1958: Bespreken met de besturen. 31 oktober Brândbrief Handbal – en kaatsferening de Kolk: “… gyn beswaar teugen bouwen op sportterrain, maar in koopkontrakt tussen Roel Wijmenga en gemeente bepaling opnommen dat ‘r niet eerder boud worre mâg, at ‘r ’n ander sportfeld anwezig is…..” 3 novimber  Deuze brief as Inkommen stik BenW behandeld:  Adres aan den raad , aanhouden. 15 novimber 1958 Advies Bouwanfraag deur Friese Schoonheidscommissie  Advies aangaande bouwanvraag (indiend 6 oktober 1958) van C. Wijmenga ingekomen bij benW: 17 nov. 1958  Geen bezwaren. Behandeld in de vergadering van BenW 9 maart 1959. No 6.  17 novimber Antwoord van BenW op brief ferenings 31101958 Terrainen binne kocht bij raadsbeslút 13 april 1920. Poer geskikt foor útbraiding beboude kom. Later uitbreidingsplan foor de kom fan ouwe-Syl, perselen anwezen met bestimming tot bouterrain. ’t Feld wort as te klain beoordeeld foor búttensporten. Korfbalklup mot al naar de Iisbaan. Ernstige pogingen door BenW om groter sportterrein aan te leggen. Partikuliere weuningbou mot beforderd worre. Wort besproken in de raad fan 25 nov. 1958, agendapunt no. 13. 25 novimber gemeenteraad. ’t Beslút fan 16 oktober 1958 no. 8/337 wort wizigd en in beslút  No. 13/350 fastlaid. Derin wort de foorwaarde steld, .. “dat door Burgemeester en wethouders aan dit besluit geen uitvoering wordt gegeven, zolang niet zekerheid bestaat omtrent de mogelijkheid van aankoop en inrichting van een ander sportterrein ter plaatse,..” An deuze foorwaarde is later niet foldeen, de sporters hewwe nag 2 jaar (1959 en 1960) op ‘e iisbaan “omgriemd”, foordat se ’t nije sportterrain brúkke konnen.  3 dec. 1958  Brief direkteur gemeente-werken., bouwterrein Oude-Bildtzijl Belang bou partikuliere weunings,.. 22 desimber Ingekomen bij Gemeentewerken,Anfraag boufergunning K. Wijmenga Datum 20 december 1958 23 desimber Gemeenteraad  No 8. Aankoop van een perceel grond te Oude Bildtzijl, met bestemming tot sportterrein.  Netullen Kv de Kolk van jaarferslag op 4 april 1959 ….”bespreken kaatsterrein waar nogal wat over gepraat werd” deurhaald is: “tenslotte zijn we op de ijsbaan…” .. maar konden er niet uitkomen en dat door het bestuur zou worden onderzocht. Jaarverslag Kv de Kolk 1959 bls 1: “De eerste partij is gehouden op 30 mei voor jongens 14-16 jaar op de ijsbaan” en feerderop: “En zo kwam de kermis partij in zicht het kaatsterrein eerst weer wat in orde gebracht maar de zweef en kramen mankeerden er aan wat wel wat stil was maar crescendo verzorgden de nummers weer uitstekend ,…” Afb. 7. Netullenboek kv de Kolk1950-1963. Hotze Schuil worde hier doe keuning 3 weken later op 25 july en kon de wisselbeker , de Sylster beker foor ’n jaar naar huus metnimme. Afb.8 1960   Foor ’t best opslager Gerrit Okkinga op ’t noadfeld nou ds                                      Mooijstraat.   1961 Afb. 9 29 july 1961 ’t groatkaatsen op ‘t nij sportterrain. Bls. 131 jub. Boek. Afb. 10. Nije sportfeld 1966 bron: dorpsfilm 1966 Meester Klaas Bouma tussen enthousiaste supporters fan de Sylsters korfbâlers DTG (De Túke Gooiers) flnr, Johan de Jong, Hinne vd Meulen, Andries Blauw, Henk Anema, onder Johan vd zee, Piet de Jong, meester Bouma, Sytse Keizer en Anne de Groot. Afb. 11 Húzzen op de Kolk 1959-1964  Kad. nr Aigner Boujaar B1024 Kees Wijmenga 1959 B1025 Bauke Post 1959 B1062 Jacob Piers Ronda 1966 B1063 Klaas de Jong 1966 B1046 Vrij Evangelische Gemeente 1964 B1047 Kruizinga/ Lotterijhuus 1964 ’t Huus met kadastraal nummer B1047 is in 2017 wereldberoemd worren as ’t lotterijhuus, dat deur de jubilerende foetbâlklup vv Ouwe-Syl ferlot is foor ’t goeie doel: `t fernijen fan ’t sportfeld op ‘e Syl. Dut huus is op 11 novimber 2017 ferlot, nadat alle 7908 lotten ferkocht waren. Afb. 12 De húzzen an de Kolk, links waar froeger ’t sportfeld. Afb. 13 Kronyk fan sportterrainen Ouwe-Syl, 2019

Jan de Vries (Sint Jacobi Parochie 1886 – Leeuwarden 1960), was handelsagent bij de tram. Dat stond ook op het naambordje van zijn woning in de Molenstraat 35 in Leeuwarden en hij was er erg trots op want handelsagent was meer dan inspecteur, zijn vorige functie bij de tram.  Jan kwam uit het gezin van vader Pieter Geerts de Vries (Hijum 1852), schoenmaker aan de Oude Bildtdijk onder St. Jacob, en moeder Welmoed de Vries Meijer (Franeker 1858). Er werden twee zonen geboren; Geert Pieter (1880) en mijn opa Jan. Zij hadden een pleegdochter in huis IJbeltje.  De twee kinderen, Geert en Jan, waren beide muzikaal, waarschijnlijk erfelijk van hun moeder Welmoed, die tamelijk goed viool speelde, en grootvader harmonica. De beide jongens kregen vioolles van de heer van Wigcheren uit Berlikum en liepen iedere week van de O.B.Dijk naar ‘Belkum’ voor een uurtje les.  Jan zijn broer Geert de Vries was tevens een behoorlijk klarinettist en naar blijkt medeoprichter van het fanfarecorps ‘Aurora’ in St. Jacob, dat bij de oprichting een harmoniecorps moet zijn geweest. Hij speelde in zijn jonge jaren ook dikwijls op bals en partijen; zijn viool en klarinet is bij zijn zoon in de Verenigde Staten. Geert emigreerde in 1916 met Martentje Jager, familie van de Boersma’s uit Wier, naar Ada Norman (Minnesota). 1 Mijn opa Jan de Vries daarentegen zong in een mannenkoor, biljartte en was overtuigd Bellamyaan. Edward Bellamy, een Amerikaans utopist, die het geld als de bron van alle kwaad zag en daarom droegen zijn aanhangers alhier een gehalveerde halve cent als speldje. Hij was een fijn, gevoelig mens met een sterk rechtvaardigheidsbesef, afkerig van iedere vorm van geweld. Dat verklaart ook zijn sympathie voor de Doopsgezinde opvatting van die tijd. Eigenlijk had mijn opa schoolmeester willen worden, maar daarvoor was zijn borstomvang te klein. Overigens werd hij goedgekeurd voor militaire dienst… Jan ontmoette Anna Visser uit Folsgare bij Sneek (1889). Zij kregen drie kinderen op elke standplaats waar Jan werkte; het station van Franeker, Piet, van Sneek, Eduard en van Leeuwarden, Welmoed. Op de tram werden moppen verteld, liedjes gezongen, zoals ’t Dokkumer Lokaaltje of zelfs aangesproken op zijn kleding. Zoals in dit artikeltje uit ’t Kleine Krantje, verteld door mevrouw M. Heeringa v.d. Werf in 1972. 2 Dat het vroeger in het trammetje gemoedelijk toeging bewijst het volgende verhaal van mijn moeder. Op een vroege zondagmorgen waren mijn ouders in Sint Jacobi Parochie in het trammetje gestapt om op familiebezoek te gaan. Toen de tram ergens bij Beetgum gestopt had en weer verder zou gaan, kwam er een man hardlopend aan, gedeeltelijk gekleed, de rest van zijn zondagse kleren over de arm. De tram wachtte en de conducteur schoof de man een eerste klas coupé in met de woorden ‘Meneer, eerst maar even in de kleedkamer’.

Zestien Strandhoofden redden ’t Bildt in 1570 Twee jaar na het uitbreken van de tachtigjarige oorlog in 1570 viel de Allerheiligenvloed ’t Bildt aan. Strandhoofden hadden nog veel nieuwe aanwas van grond weten te behouden. Kaart Jan Jansz Coster 1571Dit wordt duidelijk geïllustreerd door de kaart die Jan Jansz Coster na deze stormvloed  maakte.  Daarop vechten de Geuzen in bootjes langs de kust tegen de Spanjaarden en staan de 16 strandhoofden van West naar Oost afgebeeld. In 1638 is het 17e strandhoofd bij Nije-Syl aangelegd in zee. Zestien strandhoofden Al in 1542 was men begonnen met de aanleg van de strandhoofden. De techniek voor de aanleg  stamde uit  het Zeeuwse Yerseke,. Ook toen, meer dan 300 jaar na het definitief sluiten van het estuarium van de Middelsee in 1200 (Billând, 2022), werd er nog bij vloed slibrijk water aangevoerd aan de kust van ’t Bildt. De basis voor het aanslibben, opbillen van de kust hier, was dat het water zo lang mogelijk rustig is, zodat het slib kan bezinken en dat bij eb het water zonder hoge stroomsnelheden weer uit kan stromen, dus zonder het zojuist bezonken slib weer op te woelen. Het is dus van belang een gebied te maken met alleen in- en uitstromend water, en geen doorgaande getijstroom, en het gebied zoveel mogelijk te beschermen tegen inkomende golven die extra opwoeling geven. Dit kan door het bouwen van dwarsdammen langs de kust, die steeds werden verlengd richting zee. Zo is al in de 16e eeuw een primitieve aanzet gegeven met deze zestien strandhoofden. Stevige zandrug De samengestelde bodemkaart onderin afb.1 laat duidelijk de verdeling van de verschillende afzettingen zien tussen de paarsgekleurde strandhoofden. De gronden met de meeste klei (groen) liggen verder landinwaarts. De zwaardere  zandkorreltjes bezinken namelijk sneller.  Samen met andere metingen is de oorspronkelijke locatie, van de strandhoofden te reconstrueren. Door de strandhoofden kon er namelijk een meer stevige zandrug (rood/geel) ontstaan langs de uiterste rand hiervan. Die ligt daar nog steeds, vermengd met klei, waarop veel boerderijen zijn gevestigd. Dit vanwege de gunstige ligging op zo’n stevig fundament. In elk geval hebben de strandhoofden een belangrijke rol gespeeld voor de verdediging tegen de zee tijdens de Allerheiligenvloed en andere stormvloeden tot de Pôldyk daar werd aangelegd en verhoogd Bij zo’n stormvloed is het water hoger en treed afslag op van de zandrug. Zo beschermt hij zichzelf, want door het afslagproces wordt het voorland ondieper en neemt de golfaanval op de kust af. Twee andere functies strandhoofden  Aan de Westkant van Zwarte Haan hebben de langere strandhoofden meer gefungeerd als golfbreker, terwijl aan de Oostkant de hogere zandrug genoeg weerstand bood daar tegen het gevaar van afslag. De zandrug is hoofdwaarschijnlijk wel een goede basis geweest voor de latere aanleg van de (rijzen-) dammetjes zeewaarts, haaks op de kust. Alleen het meest westelijke strandhoofd, het Statenhoofd, ligt daar nog steeds voor de kust als een trouwe herinnering aan deze tijd. Met dank aan Prof. Henk Jan Verhagen, TU Delft,  en Leendert Ferwerda.

Transportbedrijf M.B.N. was in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw toonaangevend in Friesland. De basis werd gelegd als Dirk Jans Monsma in 1904 als participant toetreedt in een beurtvaartonderneming in St. Jacobiparochie. Het vervoer gebeurde met een houten zeilschip, een zogenaamde snik en bestond waarschijnlijk uit een beurtdienst van St. Jacobiparochie naar Leeuwarden, met incidenteel losse vrachten naar Franeker en Harlingen. Met de aanschaf van het motorbeurtschip “Excelsior” in 1914, aanvankelijk eerst gehuurd in 1913,  werd een reuzenstap gezet in de evolutie van het transport in en rond St. Jacobiparochie. In 1930 werd de latere directeur van M.B.N., Jan Gerrit Monsma, schippersknecht bij zijn oom Dirk en in 1934 werd hij medefirmant van de onderneming waar toen al een tweetal vrachtauto’s in bedrijf waren. Na een moeilijke periode van crisistijd, gevolg door de oorlogsjaren 1940-1945 werd  op 1 juli 1946 Transportbedrijf M.B.N. opgericht. Firmanten werden de participanten van de maatschap Monsma en de Bildt. Dat waren Dirk en Jan Monsma en Dooitzen de Bildt. Ook trad Dirk van Noord tot de maatschap toe. Hij had een eenmansbedrijf aan de Oudebildtdijk. Tevens werden de eenmansbedrijfjes van Jarich en Piet de Vries in de Oosthoek en dat van Tjip Kramer in de Westhoek uitgekocht en werden hun activiteiten overgenomen. Het bedrijf kwam als spoedig tot grote bloei. In 1974 fuseert M.B.N. met Gebr. Althuisius B.V. te Tzummarum, een bedrijf wat later is overgenomen door TDG uit Engeland en weer gekocht is door de Kooiker Group uit Group met als handelsnaam Kooiker Logistiek. Gerrit Monsma heeft een boek  geschreven over de periode 1946-1974. Het boek, met ook prachtige foto’s,  is te leen in de bibliotheek maar is ook als bijlage onder “Documenten” te vinden. In het blad DAF Magazine van 1976 stond een reportage over M.B.N. Ook deze kunt u vinden onder “Documenten”. . 

Velen kennen nog het graanpakhuis van Pars aan de Steven Huygenstraat, tegenover de “groene  loods”. Het werd in 1980 afgebroken en daar staan nu woonhuizen. Veel minder bekend is dat het in 1934 werd gebouwd als havermoutfabriek en wel in opdracht van de Firma Tulner & Zonen. Vader Hendrik Tulner en de zonen Ritske en Jarig waren de firmanten. Het was voor hen een nieuwe bedrijfstak, naast de aardappel- en bietenhandel. Havermout was in de crisisjaren ’30 van de vorige eeuw goedkoop en voedzaam en daarom een goed product voor gezinnen met een smalle beurs. De havermoutfabriek had de naam “De Noordster” en maakte havermout onder hun merknaam Stella. De fabriek was hoofdzakelijk ingericht met voornamelijk tweedehands machines, o.a. een stoommachine. Na twee jaar, in 1936, moest de firma de havermoutfabriek gedwongen verkopen. Oorzaak was dat ze in financiële problemen waren geraakt door aanloopproblemen, maar met name door een strop in de aardappelhandel. Een geleverde partij aardappelen aan Frankrijk werd niet betaald. Niet alleen de fabriek moest worden verkocht maar ook de privéhuizen van de firmanten die in onderpand waren gegeven voor een krediet bij de Amsterdamsche Bank. Dat waren o.a. villa Nova van Jarig, later gekocht door burgemeester Kuperus, en de villa van Ritske, voorheen van burgemeester Deddo Hesselink. Beide stonden aan de Westerdijk en bestaan niet meer (de eerste door brand verwoest, de andere werd afgebroken omdat er geen kopers voor waren). De gedwongen verkoop viel samen met de wens van Koopmans Meelfabrieken in Leeuwarden om ook havermout te produceren en zij zagen in de fabriek van Tulner een kans. Koopmans kocht de fabriek bij de publieke verkoping en heeft deze nog voortgezet tot 1949. De fabriek werd toen gekocht door Graanhandel Pars en werd het een graanpakhuis. Lees het hele verhaal. Het hele verhaal en verdere informatie staat onder de knop “documenten”. Klik op het document om het de openen.

In 1874 werd er in Vrouwenparochie een stoom-olieslagerij gebouwd. De oliemolen werd niet door wind maar door een stroommachine aangedreven. Oprichter was Arjen Roelofs Hommema uit St. Annaparochie. Hij was de zoon van Roelof Hessels Hommema, landbouwer, grutter, instrumentenmaker, vervaardiger van telescopen en sterren- en natuurkundige. Arjen woonde zelf niet in Vrouwenparochie. De dagelijkse gang van zaken werd geleid door Klaas Gosse Bijlsma, olieslager te Vrouwenparochie. Hij woonde met zijn gezin op nummer 49. Dat was ook het toenmalige adres van de olieslagerij. Uit kadasteronderzoek blijkt dat de olieslagerij stond op het perceel waar nu woningen staan o.a. Waling Dijkstrastraat 97. Op een luchtfoto van 1952 is het pand van de olieslagerij nog te zien. In het kadaster staat het te boek als “Huis, erf en stoomoliemolen”. De olieslagerij heeft toentertijd voor werk aan een aantal Froubuurster werkkrachten gezorgd. De olieslagerij werd in 1901 overgenomen door Arjen zijn zoon, Roelof Arjens Hommema. Die heeft het bedrijf nog voortgezet tot 1910. Toen werd het pand ter verkoop aangeboden. In de advertentie stond vermeld “wegens gevorderden leeftijd van den eigenaar”. Dat was ook het einde van de olieslagerij. Diverse eigenaren volgden. In 1920 werd het woonhuis nog verbouwd tot twee woningen. In 1964 hebben de woonhuizen de huisnummers 95 en 97 gekregen. In 1978 werd deze dubbel woning met schuren verkocht. Koper was Harm Roorda. Harm woonde ernaast in het huis met nummer 99. In 1981 werd het verkocht aan de Gemeente Het Bildt die het in 1982 liet slopen. De Gemeente was ook eigenaar van de grond ten westen van de voormalige olieslagerij waar het stelpje van Sjerp Riemersma (laatste bewoner) stond. Het enige wat nog herinnert aan de olieslagerij is een molensteen. Die werd eerst begraven achter het stelpje, weer opgegraven toen Sjerp verhuisde, verplaatst naar Jan Stienstra, bouwbedrijf in St. Annaparochie. Vandaar weer verplaatst naar Stiens om uiteindelijk terecht te komen bij Bierma aan het Roodpad te Oudebildtzijl. Het hele verhaal, en verdere informatie, staat onder de knop “documenten”. Klik op het document om het de openen.

Het is nu niet meer voor te stellen dat het buurtschap Zwarte Haan aan de Waddenzee, onder St. Jacobiparochie, ooit een centrale rol speelde bij de veerdiensten naar Ameland.  Staande op de zeedijk en mijmerend over dat verleden speur je onwillekeurig naar restanten van de ooit druk bezochte veerhaven. Druk bezocht?  Zeker, al in de 18e en 19e eeuw was er sprake van veerdiensten. Het waren o.a. de schippers Kuiken en Van der Zee die adverteerden met overvaarten naar Ameland en Terschelling.   In die tijd werd er geregeld gevaren voor het vervoer van vee en de handelaren mee te nemen naar de veemarkten op de eilanden. Maar ook werd er gevaren met passagiers voor plezierreisjes en bezoeken aan openbare verkopingen van aangespoeld goederen. In de jaren 1932-1948 voerden de ondernemers Olivier en Van der Geest een veerdienst uit tussen Ameland en Zwarte Haan. De ondernemers, en tevens zwagers, Anne Olivier en Epke van der Geest begonnen op 15 mei 1930 een geregelde veerdienst Nes-Holwerd. De aanleiding daarvoor waren de hoge prijzen die de Rijksveerdienst, geëxploiteerd door de firma Wagenborg, in rekening bracht. De dienst werd een succes en daardoor een geduchte concurrent van de Rijksveerdienst met als gevolg dat die zich beklaagden bij de minister omdat zij van mening was dat zij het monopolie had op het vervoer vanaf de steiger te Holwerd.  Dat leidde tot een rechtszaak tegen Olivier omdat hij ‘>zonder vergunning aanmeerde op de steiger te Holwerd’.  De kantonrechter in Dokkum sprak hem vrij maar in hoger beroep werd hij schuldig verklaard maar zonder oplegging van straf. De Rijksveerdienst kreeg op 28 mei 1932 het monopolie van vervoer van Holwerd naar Ameland. Vervolgens werd de veerdam Holwerd afgesloten voor ‘>alle personen en alle vrachtgoederen, welke niet met de Rijksveerdienst zijn of worden vervoerd’.  Daarop besluiten Olivier en Van der Geest op woensdag 29 juni 1932 om ‘>reeds hedenavond een dagelijksche dienst te openen tusschen Zwarte Haan en Nes (Ameland). Eerst voor goederenvervoer maar in de toekomt ook voor personen’. Hun schip de Friesland arriveert op 30 juni 1932 met goederen en twee passagiers te Zwarte Haan. Dat de dienst een succes was bewijst het bericht in de Leeuwarder Courant van 11 juli 1932: ‘>zaterdag begaven zich ruim honderd passagiers met deze dienst naar het eiland’. Dan nemen Olivier en Van der Geest het besluit om een grotere motorboot erbij te huren en te exploiteren. Het succes trekt ook de aandacht van andere ondernemers maar die kregen geen “voet aan de wal”. Tijdens een bezoek van de minister van Waterstaat, Mr. Reymer, aan Ameland wordt er gesteld ‘>geen bezwaar tegen voortzetting van dit veer …aanbevolen om een verzoek in te dienen om de aanlegsteiger te Zwarte Haan te verbeteren’. Wellicht dat hierna besloten is om de nieuwe aanlegsteiger op Zwarte Haan te bouwen. Tot de oorlogsjaren werd er op Zwarte Haan gevaren. Tijdens de oorlogsjaren werd de veerdienst naar Zwarte Haan  door de Duitsers verboden. Zelf maakten de Duitsers er af en toe wel gebruik van. Pas in 1947 vinden er weer een paar veerdiensten plaats. Als gevolg van afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk en daardoor veranderende vaargeulen door aan-/dichtslibbing, was het steeds moeilijker en later onmogelijk om met de veerboten Zwarte Haan te bereiken. Volgens een tweetal bronnen zou de laatste dienst uitgevoerd zijn op 30 juli 1947. In de laatste dienstregeling werd echter ook nog 31 juli genoemd. Maar ook in juni 1948 werd er nog geadverteerd voor een reis op 6 juni en op 4 en 5 juli. Het is aannemelijk dat dit de laatste reizen zijn geweest. De schepen: Olivier en Van der Geest hebben één veerboot in eigendom gehad en dat was de "Friesland".  Dat was eigenlijk een vrachtschip van 19,21 meter lang en 4,07 meter breed met een waterverplaatsing van 50 ton. Het schip was gebouwd in 1930. Wegens de grote toestroom van passagiers werden er in de zomerseizoenen schepen bij gehuurd.  In de eerste twee jaren was dat het schip met de naam Willi (vaak ook geschreven als Willy). Een motorschip, gebouwd in 1928, van 22,3 meter lang en 5,27 meter breed en een waterverplaatsing van 109 ton. Het hele verhaal en onderzoekrapport zijn als PDF-bijlagen hier in te zien. Ook zal het als boekwerkje te lenen zijn in de Bibliotheek.

Egbertus Petrus Brunger Hij werd in Workum geboren en was van 1839 tot 1875 notaris in Froubuurt.  Daarnaast was hij ook lid van de Provinciale Staten van Friesland en Gemeenteraadslid van het Bildt. Hij was lid van het Liberaal Fries Front, een groepering die streefde naar nieuwe politiek leven in Friesland. Er is in het dorp een straatnaam naar hem genoemd. Johannes Dijkstra Hij werd in 1879 in Froubuurt geboren. Al gauw bleek dat hij vol streken zat. Op twaalfjarige leeftijd leerde hij van zijn oom Jan het vak van smid. Maar Johannes kon meer: hij kocht een “stoomfiets”, reed er als een vorst mee door het dorp, haalde hem uit elkaar en zette hem ook weer helemaal in elkaar. Zijn leven lang bleef hij een man die wel van een lolletje hield en veel dorpsbewoners met zijn grappen en grollen op het verkeerde been zette. Het lever hem de bijnaam “Tijl Uilenspiegel” op. Frou Dijkstra Zij was de weduwe van Johannes Dijkstra, de Froubuurster “Tijl Uilenspiegel” Woonde in de smederij die  al lang niet meer in gebruik was. De dorpskinderen noemden haar “frou Kat. Zij was soms een medium en zocht ook met een wiggelroede naar water. Ane Snoek  Hij woonde met zijn moeder in een rijtje  huizen bij de kerk. (al sinds jaren afgebroken en niet herbouwd). Hij had een groen-rode fiets en droeg elastiek om zijn broekspijpen. Hij werd een keer onder hypnose gebracht en terwijl hij achterstevoren op de fiets zat lukte het hem om te fietsen. Hindrik Kuipers  Hij was een alleenstaande man en liep altijd met zijn wat kale hond Kazan (bijnaam “de straatneuker”) door het dorp. Bauky van Dijk, werd het “loochy” genoemd, omdat ze altijd via de spoordijk naar Froubuurstermolen liep, daar op de LABO-bus stapte en ging dan bij V&D soep eten of ze haalde een stuk warme rookworst bij de HEMA. Het Bildtse woord “Loochy” betekent Locomotief. Haar suster Jantje  staat nog op de dorpsfilm van september 1962. Haar broer Dirk had met zijn vrouw Baukje een boerderijtje op de plek waar nu Sauna “de Zoutbron” staat. Jan van Schepen  Fietste als oude man altijd midden op de weg. (“At se mij sien rije se maar om mij hine!”) Dat kon toen nog omdat er toen nog weinig autoverkeer was. Anna van Dijk Was coupeuse en maakte, vermaakte en herstelde dames- en herenkleding. Ze had haar naaiatelier rechts van de voordeur van het huis dat nu de naam “Mens durf te leven” heeft.  (J.P. van der Bildtstraat 60) Teun van Gelder,  de Froubuurster kapper Teun was een bijzondere Froubuurster inwoner. Op woensdagmiddagen zat zijn “kapsalon” vol met schoolkinderen. Die zaten tijdens de knipbeurt op een hoge kinderstoel. In die  tijd gingen nog veel mannen zaterdags naar Teun voor een scheerbeurt. Dan zaten ze in een speciale stoel met een leren rol. Er lag de nodige lectuur op een tafeltje, waaronder de REVUE met daarin artikelen met onderwerpen waar je als kind nog nooit van gehoord had. Teun had veel talenten! Hij schreef gedichten, verhalen en toneelstukken in het Bildts, schreef het Bildtstalige boekje “Tyl Ullespiegel” (over de hiervoor genoemde Johannes Dijkstra) en hij kon ook vioolspelen en goochelen. Ook was hij een geweldige grimeur voor de Bildtse toneelgezelschappen. Tijdens het knippen vertelde hij de mooiste, sappigste en humoristische verhalen. Als je bij Teun op je knipbeurt zat te wachten hoefde je je nooit te vervelen!  Zijn vrouw Annie beheerde de damessalon. Op een avond in de 50-er jaren was er in het dorp een lezing, die werd gehouden door Anthony van Kampen, de bekende schrijver van de  “Amazonas trilogie”. Het is niet bekend wie hem voor de lezing naar Froubuurt heeft gehaald, maar het leidt geen twijfel dat dit de familie Van Gelder moet zijn geweest. Toen het echtpaar na dochter Tiny en zoon Sip nog een tweede zoon kreeg werd die Anthony genoemd!

De aardappelexport was van buitengewoon grote betekenis voor het Bildt en Friesland. Ondanks de crisis van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw voerden verschillende firma’s in St. Jacobiparochie belangrijke hoeveelheden aardappelen uit. Wij noemen hier een aantal bedrijven in St. Jacobiparochie die zich daar mee bezig hielden. G. Steensma: de aardappelhandel G. Steensma te St.-Jacobiparochie was een bedrijf, dat zich gespecialiseerd had op het gebied van aardappel-selectie. Deze zaak exporteerde de beste soorten plantaardappelen naar het buitenland, in hoofdzaak naar België en Frankrijk. De sorteer-inrichting van Steensma's bedrijf was van de modernste machine voorzien, waarmee per dag 10 wagons plantaardappelen gereed gemaakt konden worden A.N. Miedema: deze firma was gespecialiseerd in de handel in Plant- en Consumptieaardappelen. D.P. de Groot: ook zij hadden als specialiteit de Friesche plantaardappelen. D. T. Dijkstra: door deze firma werden speciale aardappelsorteermachines in de handel gebracht, welke voor aardappelbedrijven haar waarde hadden. De Friesche Plantaardappel-Exporthandel N.V. te St. -Jacobiparochie was één van de grootste, zo niet de grootste, particuliere exporteurs van het land. Zij beschikte over een vorstvrije aardappelloods van 2600 m2. Over geheel Europa en daarbuiten werden de poot- en consumptieaardappelen verzonden. Pieter Dirks Dijkstra exporteerde de eerste aardappelen in 1908. In 1910 ging hij samenwerken met de gebroeders J.G. en B.G. Miedema en de handel werd gedreven onder de naam “Dijkstra & Gebr. Miedema”. In 1932 werd De Friesche Plantaardappel-Exporthandel N.V opgericht, ter voortzetting van de firma. Dit bedrijf heeft veel moeite gedaan voor het vinden van een afzetgebieden in het buitenland en zij hebben op dat gebied veel pionierswerk verricht. Het bedrijf omvatte de export van poot- en consumptieaardappelen; de poters waren wel het belangrijkste artikel. De eerste zendingen Friesche poters, die naar België, Frankrijk, Italië en Algiers plaats vonden, werden door de Exporthandel N.V. te St. -Jacobiparochie verzorgd, hetgeen bewijst dat dit bedrijf eerst relaties met afnemers in genoemde landen had aangeknoopt. De eerstgenoemde drie landen, met inbegrip van Duitsland, waren de grootste afnemers van dit bedrijf. Het bedrijf bezat een centrale sorteer-inrichting. Verder beschikte het bedrijf over een eigen spooremplacement waardoor het in staat was de wagons in het magazijn te laden. In 1959 overleed de heer P.D. Dijkstra, directielid van de “Friesche Plantaardappel Exporthandel N.V.” te St. Jacobiparochie. De vakbladen spraken met veel waardering en groot respect over zijn werkkracht, het doorzicht en de initiatieven. In 1954 had dhr. Dijkstra op verzoek van de redactie van de “Nederlandse Federatie voor de Handel in Pootaardappelen” te Den Haag een uitvoerig artikel geschreven over zijn ervaringen betreffende de afzet van plant- en consumptieaardappelen. Helaas is hij niet meer toegekomen om de laatste episode te beschrijven. Dat is erg jammer, maar dit artikel was van bijzonder belang en de redactie van benoemd maandblad was erg ingenomen met deze belangrijke en interessante memoires. Het volledige artikel is in een 13-delige serie, met als titel “47 jaar aardappelexport”, in de Bildtse Post geplaatst. Bij ieder hoofdstuk een introductie en aanvullingen van wijlen Hotse Sytses Buwalda. In het artikel wordt de periode van Dijkstra (1907-1954) beschreven. Nadat de heer Dijkstra is overleden is het bedrijf doorgegaan. Daar kwam in 1968 een einde aan. “Friesche Plant” stopte plotseling de betalingen. Het bedrijf had hoge schulden, vooral bij de Drentse boeren. Oorzaak zou zijn geweest de sterk dalende aardappelprijzen. Het bedrijf werd surséance van betaling verleend. De schulden waren opgelopen tot 2,5 miljoen gulden. In augustus 1968 werd de crediteurenvergadering inzake het faillissement gehouden. De uitkering aan de crediteuren was vastgesteld op 6 % van de vordering, eventueel nog te verhogen met 4 %. Inmiddels was de loods met bijbehorend woonhuis verkocht. De loods heeft f 100.000, -- opgebracht, het woonhuis f 50.000, -- En daarmee is er een einde gekomen aan de geschiedenis van Dijkstra & Gebr. Miedema en de Friesche Plant Exporthandel N.V. Onder de knop “Documenten” vindt u het volledige artikel uit de Bildtse Post, en ook de krantenartikelen. Klik op het document om het te openen.

Bouwbedrijf Stienstra B.V. is ontstaan nadat Jan Stienstra het bedrijf van zijn vader Albert Stienstra aan de van Harenstraat met werkplaats aan de Dordtse straat zelfstandig voortzette. Dit zal ongeveer in het jaar 1960 hebben plaatsgevonden. Er is toen aan de Nassaustraat 5 te St. Annaparochie een nieuwe woning gebouwd met 3 loodsen. Bouwbedrijf Stienstra was vooral gericht op de utiliteitsbouw (gebouwen zonder woonbestemming). En incidenteel ook woningbouw en particuliere objecten. Een aantal aansprekende projecten: -        Bouw Rooms Katholieke Kerk te St. Annaparochie -        Nieuwbouw De Vlaswiek voor ƒ 2.000.000,-- -        Uitbreiding Beuckelaer voor ƒ 600.000,-- -        Nieuwbouw scholen te Stiens ƒ 700.000,-- -        Herbouw Ons Huis na de fatale brand op 28 oktober 1968 Stienstra was naast aannemer ook een enorme techneut en was voor die tijd zeer vooruitstrevend. Er werd een bouwkraan aangeschaft, een heftruck en een zijlader heftruck. Ook werd een aggregaat gebouwd in een afgedankte laadbak van een vrachtauto. De eigen vrachtauto had een kraan en een compressor. Ook had Stienstra patent op het systeem van aardappelventilatie d.m.v. uitklapbare driehoekige taps lopende houten kokers, waar dan door Tolsma techniek uit Emmeloord een ventilator voor geleverd werd. In de nacht van 10 op 11 jan. 1975 ontstond er een grote brand in de middelste loods. Twee van de drie loodsen gingen geheel verloren en de 1e loods met hierin de houtbewerking machines werd ook zwaar beschadigd. De eigen loodsen moesten herbouwd worden en er kwam een 4e loods bij. Inmiddels was Stienstra ook importeur geworden van Deense hout gestookte cv-ketels. In 1979 waren er de perikelen met de stoomfluit, welke op het dak van de loods zat en de tijden van begin en einde werk en de schafttijden aangaf. De buren in de nabijheid begonnen over het geluid te klagen en uiteindelijk werd door de Raad van State de fluit verboden. In 1984 was in de bouw nagenoeg geheel geen werk meer. Er was nog 1 timmerman voor wat onderhoudswerkzaamheden. In de jaren ca. 1990 ontstond er een geschil met de vertegenwoordiger van de kachels en er kwamen diverse rechtszaken.  Ondanks dat Stienstra alle rechtszaken had gewonnen, ging het bedrijf als gevolg hiervan failliet. Dit is een uittreksel uit het volledige verslag van Piet Bootsma, in dienst als calculator, tekenaar, boekhouder. Onder de knop Documenten onderaan deze pagina vindt u het volledige verslag, overzicht bouwprojecten, lijst van werknemers door de jaren heen en de krantenberichten. Februari 2024

In 1936 werd begonnen met het ontwerpen en aanleggen van het plantsoen achter het gemeentehuis van het Bildt. De toen beginnen tuin-en landschapsarchitect Jan Jacob Schipper (1908-1987) werd hiervoor aangesteld en leverde in mei 1937 het plantsoen op. Het plantsoen is het eerste gerealiseerde ontwerp in Schipper zijn bijzondere carriére, waarbij hij hulp kreeg van Gerardus Jan Pannekoek, destijds hoofd plantsoensdienst te Leeuwarden. Na de aanleg van het plantsoen schreven zij samen het handboek voor de Nederlandse tuin-en landschapsarchitectuur welke verplichte vakliteratuur in de opleidingen voor dit vakgebied wer. Pannekoek & Schipper groeiden daardoor uit tot dé autoiriteit in dit vakgebied. In 1937 was deze naamsbekendheid nog niet aanwezig en in Sint Annaparochie raakte hun naam volledig uit beeld. Ruim 80 jaar lang was niet bekend wie de architect van het plantsoen was. Pas in 2021 haalde dorpshistoricus Jan Keizer de data boven water. In 1935 tekende Andries Baart (senior) een stratenplan voor de kom van Sint Annaparochie. Hier waren maar liefst drie plantsoenen ingetekend. Schipper werd daarop aangesteld om plantsoenontwerpen te ontwerpen. Door de crisisjaren haalde alleen het plantsoen achter het gemeentehuis een financiering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit was te danken aan de ijverige inzet van burgemeester Lucas Poppinga, welke tevens verantwoordelijk was voor het aanstellen van deze kundige tuinarchitect. De aanvraag en subsidiering midden in de crisis tijd was zeer uitzonderlijk en mocht geen precedent scheppen voor meerdere aanvragen bij het ministerie. Het tweede plantsoen parallel aan de noordzijde Beuckelaerstraat stond in 1954 nog steeds in de planning maar ging door de bouw van de nieuwe Christelijke school (Ulbe van Houten) aan de Kempenaerstraat van de plantafel. De uitbreidingen van het gemeentehuis van vooral 1983 en 1989 hebben een aanslag op het oorspronkelijke ontwerp uit 1937 gedaan. Dit heeft met name in 1987 tot een grote protestactie geleid. Uiteindelijk hebben de uitbreidingsplannen in een verlies van een vijfde deel op het oorspronkelijke ontwerp geresulteerd. Ter compensatie werd aan de oostzijde een flink stuk grond toegevoegd waarbij ook een extra ingang gecreëerd werd.  Het oostelijke deel van het plantsoen is gesitueerd over de voormalige en verdwenen landschapstuin van Huize Oostenburg (1841-1867). Het overgrote deel was tussen 1875 en 1936 onderdeel van de Engelse tuin met achterliggende boomgaard rond de villa van Arjen Pieters Wassenaar (in 1927 kwam hier het gemeentehuis van het Bildt). Deze landschapstuin was aangelegd door tuinarchitect Gerrit Lambertus Vlaskamp. De tuin van Oostenburg is zeer waarschijnlijk door zijn vader Lambertus Vlaskamp en/of Lucas Pieters Roodbaard aangelegd. Zodoende zijn aan deze locatie meerdere tuinarchitecten verbonden en gezien deze bijzondere omstandigheden is het voormalig plantsoen van grote historische waarde voor het Bildt, Friesland en Nederland. Voorafgaand aan de ingrijpende wijziging in 2009 is geen cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd waardoor deze waarden buiten de besluitvorming door de Bildtse raad gebleven zijn. In 2024 is een projectplan aan de gemeente aangeboden om het hoogwaardige oorspronkelijk ontwerp uit 1937 zo goed als mogelijk naar oorspronkelijke waarden te restaureren. 

Op een plakkaat van 9 november 1546 werd al verkondigd: Jagen op ‘t Bildt was aan iedereen verboden: Dat was een vorstelijk recht, gereserveerd voor den Keizer of zijn vertegenwoordiger, den Stadhouder. Jaren later in 1579 kwam ‘t Bildt onder het gezag van de provincie Fryslân en kwam ook het jachtrecht naar de Staten. Toen werd er ook al gestroopt en moest een ordonnantie op de Jagt (16 mei 1591) dit voorkomen. Stadhouder Graaf Willem Lodewijk (Us Heit) en “zij die verlof kregen” mochten alleen op wild jagen. Op 15 maart 1650 werd ook besloten, dat op de grenzen van ‘t Bildt 9 palen zouden worden geplaatst, “die alzoo de grenzen van Stadhouderlijk jachtterrein zouden aangeven. Deze “limytpalen” stonden op die plaatsen waar toen “een weg uit het Bildt de omliggende Groene – en Hoogedijk bereikte” (zie gele ballonnetjes in de afbeelding hierboven) Het waren „Mooie palen", n.l. keurig geverfd en met het wapen van, Nassau voorzien, met het opschrift: „Stadhouders Vrije Jagt". De 18e Jan. 1651 werd ordonnantie geslagen op Pieter Michels, mr. schilder binnen Leeuwarden “wegens het schilderen van 9 Limijtpalen van Sijn Excellentie Jacht opter Bildt, en goudt daertoe gebruyckt". Op de kaart van D. Bern/Schotanus a Steringa van 1718 zijn er 11 palen afgebeeld (rode ballonnetjes) en aangegeven met de tekst: “Erf-Stadhouders Vrije Jagt Paal.”   Uit de annalen is bekend, dat de palen regelmatig werden onderhouden tussen 1651 – 1793. Maar in 1795 werden ze in één keer verwijderd tijdens de Franse revolutie (zonder gele hesjes) samen met andere tekenen van uiterlijk vertoon van de heersende macht, zoals wapens en titels onder het credo Gelijkheid, Vrijheid en Broederschap. De palen werden ook gezien als „teekenen van eene verfoeyelijke dwingelandij". Inmiddels was er ook een jachthuis gebouwd, waarin de jachtopzieners woonden (1711-1801) De overgebleven ingebouwde meijerswoning daar is in 1801 tot boerderij verbouwd. Deze is inmiddels ook alweer verdwenen, alleen de overgebleven bomen, die eromheen stonden aan het laantje in ’t Bos geven met de nieuwe straatnaam “Stadfhoudersweg” nog een herinnering aan de jacht op ‘t Bildt. Op initiatief van Bildt-historicus Aldert Cuperus besloot de gemeenteraad van het Bildt op 7e december 2017, dat er 10 extra mooie palen op door hen aangewezen plaatsen moesten worden geslagen voor het beschermen van ’t Bildt. (op Mooie paal stond er al eentje, dus totaal 11). Zie verder het BILDTGIS - kartografy 't Bildt via de site www.sytsekeizer.nl en de uitgebreide versie hieronder. Sytse Keizer

Johannes Sloep ( 1874-1962) is als hovenierszoon opgegroeid met het kweken van fruit.  Hij zag het echter niet zitten om ook als hovenier te gaan werken. Hij zag meer een toekomst in het verwerken van het fruit. In het schuurtje achter het huis maakte hij vooral vruchtensappen en limonades. Direct na zijn huwelijksdag, 17-9-1896 welke datum hij later ook beschouwde als oprichtingsdatum van zijn bedrijf,  ging hij al op de fiets de provincie door op zoek naar afnemers. De moed zakte hem af en toe in de schoenen maar van opgeven was geen sprake. Uiteindelijk lukte het om afnemers te vinden. De eerste drie maanden produceerde hij o.a. Sportlimonade "Leemonkwast".  Eerst op een kleine potkachel. Later in een geëmailleerde kookpot van 50 liter. Kort daarna begon hij met de productie van alcoholvrije likeuren (als eerste en vermoedelijk enige in Friesland). Het was daarvoor een gunstige periode, in een periode van alcoholbestrijding. De ontwikkeling van de producten ging met vallen en opstaan. In de eerste jaren werden er vooral limonades, alcoholvrije likeuren en vruchtensappen geproduceerd. Ook werd een machientje aangeschaft voor productie van gazeuse- of wel koolzuurhoudende dranken. Dat hij alcoholvrije likeuren kon produceren was heel bijzonder zelfs uniek. Dat werd onmogelijk geacht. In de beginjaren reisde hij veel met zijn handelsvriend Polak uit Wildervank. Dat was een bedreven koopman en Sloep leerde van hem het handelsvak. Hij leerde ook de wereld kennen en kwam tot de conclusie dat St. Annaparochie te veel geïsoleerd lag. Toen er orders voor vele vaten (fusten) alcoholvrije likeur kwamen was verzending vanuit Leeuwarden beter. In 1899-1900 ontstonden de plannen voor de bouw van een nieuwe fabriek in Leeuwarden. Inmiddels was productie al van het woonhuis Oosteinde gegaan naar zijn “fabriek” aan de “grote reed”. Daar was iets primitiefs gebouwd en ingericht, waar gestookt kon worden en een bergruimte was voor fusten en flessen. De bouw van een nieuwe fabriek werd afgeraden en geadviseerd eerst iets te huren. In mei 1900 werd een herenhuis met pakhuis gehuurd bij de 2e kanaalbrug Emmakade N.Z te Leeuwarden en werd de productie daar naartoe verplaatst. Dit tot spijt van de vervoerders in St. Annaparochie die hun vervoersinkomsten zagen dalen. In 1901-1902 werd voor het eerst geprobeerd jam de produceren.  De eerste proeven waren een mislukking maar de “jam” werd toch verkocht onder de naam “Paradijsjam”.  Maar al snel kwam het proces van jam maken onder de knie. In de herfst van 1904 werd besloten tot nieuwbouw van een Heerenhuis met kelder en pakhuis aan het Oranje-Nassaupark. Het bedrijf werd daar voortgezet, toen nog onder de naam De Bessentuin. In 1917 werd besloten tot wederom nieuwbouw van een fabriek in Leeuwarden echter de terreinen waren schrikbarend duur geworden.  Spoor, tram en auto’s hadden meer hun intrede gedaan, ook in St. Annaparochie. Overwogen werd om weer terug te keren naar St. Annaparochie. Het oog viel op de Boschhof ( ’t Bosch) . Voor het bouwterrein behoefde geen cent te worden uitgegeven, het was bij publieke verkoping al in 1905 aangekocht. Door architect Feddema werden verschillende tekening gemaakt en uiteindelijk werd besloten alles gelijkvloers te houden. Toen de fabrieksschoorsteen verrees voelde Sloep een bepaalde sensatie. Nu had hij een echte fabriek. De fabriek werd voortgezet onder de naam Fa. Joh’s Sloep Vruchtenconservenfabriek, handelsnaam Stoom - Vruchtensappen - Jamfabriek Joh’s Sloep. In 1935 werd het kantoor omgebouwd tot woonhuis met verdieping.  In 1913 was ook al het Achterhof (waar nu de Beuckelaer staat) aangekocht. Deze kwekerijen vormden een mooi geheel met de fabriek. De fabriek was de eerste Vruchtenconservenfabriek in Nederland en verwerkte massa’s fruit vanuit de omgeving en de Betuwe. Het bedrijf heeft moeilijke en mooie tijden meegemaakt. De bessenteelt op Het Bildt liep sterk terug. Nieuwe soorten vruchtbomen hadden een veel groter opbrengst per ha. Maar dat vergde een grote investering. Ook de gebouwen hadden veel achterstallig onderhoud en de stoomketels zouden een nieuwe inspectie niet meer overleven. De gemeente had interesse om het Achterhof te kopen om daar een bejaardentehuis te bouwen (De Beuckelaer). De toenmalige eigenaar van het bedrijf, Gerrit Sloep, besloot dan ook het bedrijf te beëindigen. De gebouwen en de grond werden in 1961 verkocht aan de autosloperij van Katsma. De schoorsteen is pas in 1998 neergehaald. Kleinzoon Johannes Gerrits Sloep heeft in 2020 de geschiedenis beschreven in het boekwerkje “De 65 jarige geschiedenis van één van de eerste jamfabrieken in Nederland Fa. Johs. Sloep St. Annaparochie 1896-1961”. Het is te lenen bij de bibliotheek in St. Annaparochie. Bronnen: -          - Bovengenoemd boekwerkje -          - Krantartikelen-/berichten  -     

Christelijke Vrouwenvereniging  Uit overlevering is bekend dat er in de 30-er jaren een actieve Christelijke Vrouwenvereniging in het dorp was, bestaand uit vrouwen die lid waren van de Ned.Herv. kerk. Na de Tweede Wereldoorlog groeide deze vereniging van Froubuurster vrouwen uit tot een grote groep die wekelijks bij elkaar kwam voor een bijbelbespreking, waarna er werd gebreid en geborduurd.  Deze spullen werden eenmaal per jaar op een bazaar verkocht ten bate van het kerkgebouw en de eigen kas. Omdat  de jongere generatie zich niet zo aangesproken voelde tot de leeftijdsgroep van “oudgedienden” richtte het dominees-echtpaar Gerbrandy een “jongevrouwenvereniging” op. De leiding was in handen van mevrouw Gerbrandy. (De leden van de twee verenigingen zijn te zien op de Dorpsfilm uit september 1962.) Ook was er een “jongemeisjesvereniging”. Het ging hierbij om de leeftijdsgroep van 14 tot 17-jarigen. (ook zij staan op deze dorpsfilm.) In 1964 deed het domineesechtpaar Ter Steege hun intrede in het dorp. Jan ter Steege wist de nodige “reuring” in het dorp te brengen. In eerste instantie bezocht hij bijna alle niet-kerkelijke Froubuursters. Hij richtte een schietvereniging op en Ter Steege was ook de initiator om het zwaar verwaarloodse brandspuithuisje (alias ‘Het Honnegat”) op te laten knappen. Onder “aanvoering” van de Firma Kingma werd de renovatie met vrijwilligers tot een goed einde gebracht waarna het een ruimte werd voor de biljartclub en andere activiteiten. Ook was er nog een koersbalclub met veel Froubuurster leden. Toen dominee Ter Steege en beroep naar Aalsum /Wetzens aannam zakte het Froubuurster verenigingsleven wat in elkaar….   Schietvereniging (bestaat niet meer) De meeste Froubuurster mannen waren lid van deze vereniging. Iedere week werden de winnaars en verliezers met hun aantal punten in de Bildtse Post gepubliceerd.   Koersbalclub ( bestaat niet meer)   Toneelvereniging “de Foorútgang”. De toneelvereniging bestond uit een groep enthousiaste Froubuurster spelers en speelsters waaronder een aantal échte talenten! Ieder jaar werd er een nieuw toneelstuk ingestudeerd dat werd gespeeld op de jaarlijkse uitvoering van het muziekkorps. Zij bliezen voor de pauze een koraal en pittige marsen, na de pauze speelde de toneelclub een toneelstuk.    Muziekcorps Soli Deo Gloria Het muziekkorps bestond uit veel leden die uit Froubuurt en Oude Leije afkomstig waren! Het korps bezat ook een vaandel waar verzilverde “lauwerkrans-prijzen” waren opgespeld die op diverse concoursen waren verdiend. Het vaandel hing veilig opgeborgen in een kast met glazen deur die in het oude dorpshuis (Lichtbaak en later Kyfhûeck) hingen. Door overlijden van leden en het vertrek van jongeren vanwege studie en opleidingen liep het ledenaantal sterk terug. Daarom sloot het korps zich aan bij het chr.muziekkorps Burdine van St.Annaparochie.   Polstok-verspringvereniging Deze vereniging werd in de 60-er jaren opgericht en er werd ieder jaar een grote springwedstrijd georganiseerd waar bekende Friese springers aan mee deden maar waarbij ook Froubuurster springers zich niet onbetuigd lieten! Op het oude sportterrein werden springschansen aangelegd en aan de overkant van de brede sloot kwam een groot “zandstrand”. De jaarlijkse polsstok-verspringwedstrijd trok honderden belangstellende bezoekers. In 1997 werd de vereniging opgeheven.    Molenruiters   De paardrijclub “Molenruiters” bestond eind 50er jaren ook al, was betrokken bij huwelijkceremonies van de leden (vaak met koetsjes!) en ze wonnen de nodige prijzen bij de Concours Hippique in de regio.  In 1966 werd De Manege gebouwd.   Voetbalclub CVO

In 1794 stelde de Beetgumer kastelein Hendrik Folkerts met nog geen paar keuterboeren een zilveren bal beschikbaar voor de jaarlijkse grote kaatspartij in Beetgum. Op de bal was een boer met een greep gegraveerd. Het was de bedoeling van de gulle gevers dat het beste kaatspartuur uit het dorp de bal zou winnen. Maar dat liep anders... Ook een kaatspartuur bestaande uit Hindrik Faikes, Teake Jehannes en Krelis de Boer uit Froubuurt, had zich voor de wedstrijd aangemeld. Tot grote frustratie van de Beetgumers won het Froubuurster kaatspartuur de wedstrijd. Tijdens de prijsuitreiking in de herberg ging het faliekant mis! Ook het drankgebruik zal daar waarschijnlijk debet aan zijn geweest. De Froubuurster kaatsers wisten in het tumult de zilveren kaatsbal te bemachtigen en vluchtten. Natuurlijk kwamen de Beetgumers hen achterna, maar….de 3 mannen waren nergens te vinden. Ze hadden zich staande in het water van de  vaart onder een boenhout verstopt. Toen de kust veilig was holden ze in hun natte plunje naar Froubuurt terug. Mét de bal!  In 1796 organiseerde Froubuurt een kaatspartij, maar omdat ze de zilveren “Ouwe Griep” voor altijd in het eigen dorp wilden houden mochten er alleen maar Froubuurster kaatsers aan de wedstrijd meedoen. In de analen van de kaatsvereniging “Klaine Izak” werd de regel opgenomen, dat er elk jaar een kaatswedstrijd op de eerste zondag na “Froumet” (= de vroegere jaarlijkse kermis op de derde zondag van augustus) zou worden gehouden, waar alleen Froubuurster kaatsers aan mee mochten doen. Zo ontstond de jaarlijkse Froubuurster “Ouwe Griep-pertij”. Voorafgaand aan de kaatspartij werd de zilveren “Ouwe Griep”-bal dan uit het raam van de eerste verdieping van “de Groene Papegaai” aan een stok met touw gehangen en werd voordat het kaatsen begon het gedicht van Waling Dijkstra over “de zilveren bal” voorgelezen. Dit ritueel wordt nog steeds in ere gehouden. Het winnende partuur mag bovendien ook een groot suikerbrood van 1 meter verdelen.            Eén lid van het winnende kaatspartuur in Beetgum raakte later nog in opspraak toen het zingen in de Froubuurster kerk van -a-ritmisch overging in het ritmisch zingen van de psalmen. Hij weigerde dat en dat bracht het kerkgezang totaal in de war….

PKA staat voor 'Piet Kampen Aanhangwagen'. Pieter Kampen begon zijn landbouwmachinefabriek op 1 januari 1946 door de overname van een kleine smederij.  De fabriek ging in 1951 failliet. In de advertentie van het daaropvolgende boelgoed werden twee auto's genoemd: een 1-tons gesloten bestelauto "Chevrolet" en een 4-persoons luxe auto "Ford Prefect". Op naam van Pieter Kampen uit St. Annaparochie stonden de kentekennummers B-32002 , B-34496 en B-40901. Uit een advertentie in het Fries Landbouwblad blijkt dat bij het Faillissements-Boelgoed op 24 januari 1952 van P. Kampens Landbouwwerktuigefabriek annex Smederij te Sint Annaparochie de moderne inventaris en de gehele voorraad landbouwwerktuigen, gereedschappen en materialen worden verkocht. O.a. 4 hooitransporteurs (8, 10 en 12 m), bietentransporteur op verstelbaar onderstel (5,5 m), aanhangwagens, veldeggen, aardappellichters, ploegen, weideslepen, een grote partij landbouwmachine-onderdelen, enz. Het bedrijf maakte een doorstart onder de naam N.V. Machinefabriek 'Kampen' te St.-Annaparochie, Aanhangwagen en opleggerfabriek. Verder was er ook de mogelijkheid om trucks op te bouwen met aanhangwagens in dezelfde stijl. Op een gegeven moment werkten er 50 man. PKA (de garage) was dealer van Fiat personenwagens en had ook het dealerschap voor Henschel vrachtwagens. PKA maakte meer dan 1000 opleggers en aanhangwagens. Het waren goede producten en zelfs Defensie kocht een serie van 5 stuks. Op de RAI-tentoonstelling van 1962 toonde Renova onder andere de lichtgewicht 'REKA-TRAILER', die in samenwerking met de trailerfabriek P. van Kampen (P.K.A.) te St.-Annaparochie werd vervaardigd. De trailer was opgebouwd met een gesloten aluminium carrosserie volgens het 'RENO'-systeem. Dit was een nieuw aluminium profiel in kokeruitvoering. De zijbeplating was uitwendig monteerbaar en demonteerbaar. Door zijn kokerprofiel gaf dit een grote zijdelingse stijfheid, terwijl geen houtopvullingen of dergelijke meer nodig waren voor het aanbrengen van de binnenbetimmering. In 1965 waren er moeilijkheden en de "directeur is uit zijn functie ontheven". Maar de orderporetefeuille was goed gevuld en het bedrijf bleef bestaan. In 1980 werd het bedrijf overgenomen door boorbedrijf Van Spijkeren en Boeve uit Kampen. In 1983 viel toch nog het doek en de machinefabriek werd gesloopt. Met dank aan Jan de Vries Kijk voor uitgebreide informatie bijgevoegd artikel uit de Heerenveensche Koerier van 1948 en "Wandeling 141-1 en 2" uit de serie "Wandelingen" van Douwe Zwart welke geplaatst zijn in "De Bildtse Post"

Deze beeldbepalende toren is in 1957 ontworpen door Jhr. Ir. A.P. Wesselman uit Helmond. N.V. Nederlandse Aannemingsmaatschappij, voorheen F. Boersma te Den Haag, kreeg opdracht om twee nagenoeg gelijke torens te bouwen. Ook St. Jabuursters konden hier aan meewerken. In Nes/Akkrum staat precies zo’n toren.   Aan de bovenkant van de ongeveer 41 meter hoge toren bevindt zich een betonnen waterreservoir met een inhoud van 515 m3. Watertorens zijn gemaakt voor de opslag van water en om de waterdruk te regelen. Daarnaast kon een plotselinge drukverhoging in de waterleiding (waterslag) opgevangen worden door de dempende werking van het waterreservoir in de toren. In 1978 werd er een negenentwintig kilometer lange waterleiding gelegd, waarvan zeventien kilometer door de Waddenzee,  van St. Jacobiparochie naar Lies op  Terschelling. Hierdoor kon een piek in het watergebruik aldaar, vooral tijdens de zomerperiode, worden opgevangen. Door de ontwikkeling van moderne technieken wordt de functie van een watertoren steeds vaker overbodig en worden steeds meer torens uit gebruik genomen. Zo ook die van St. Jacobiparochie door een nieuw pompstation in Franeker. Een aantal jaren bleef de watertoren ongebruikt staan. Moest hij worden afgebroken of kwam er een tweede leven voor de toren? In februari 2021 kwam te watertoren te koop. Plaatselijk Belang werd gebeld door belangstellenden. De Gemeente schreef een prijsvraag uit in het kader van de “Erfgoed Deal Waddenkust Kleigoedroute”. Tot groot genoegen van de St. Jabuursters en Plaatselijk belang werd de watertoren verkocht. De nieuwe eigenaar is de fam. Kolkman van Stal Hermes uit St. Jacobiparochie. De familie Kolkman heeft het plan gemaakt (samen met architect H. Hoff uit Minnertsga) om de Watertoren te verbouwen tot een B & B met vijf kamers, waarvan twee suites in het voormalige waterreservoir en drie in een nog te bouwen “zwevende” ring om de voet van de toren. Er komt ook een glazen lift in die o.a. naar het voor publiek toegankelijke dak gaat om vanaf daar te kunnen genieten van een spectaculair uitzicht. Met de lift een “makkie”, maar voor de liefhebbers is er ook een mogelijkheid om de 137 treden te bedwingen. In het waterreservoir komen ramen. Op 40 meter hoogte en met muren van 60 centimeter dik, is dit nog een hele klus. Zo kan er iets moois ontstaan voor ons dorp zodat het zegje “Hij kan niet zonder de watertoren” blijft bestaan. Nog zeker te noemen is dat bij de bouw resten zijn gevonden van pre-historisch dier, een unicum op ’t Bildt. Zie het krantenbericht van zaterdag 30 maart 1957 waarin melding werd gemaakt dat de maandag daarop deskundigen naar St. Jacob zouden komen. De maandag daarop….jaja…meer zeggen we niet. Gegevens Watertoren Gebouwd in 1957 Architect: A.P. Wesselman Hoogte 41,14 meter Waterreservoir 515 m3 Aantal treden: 137

De Froubuurster kinderen praatten in de 50-er en 60-er jaren Bildts. Dat was ook de taal van de straat. (De leerlingen uit Oude Leije waren Friestalig!) Er waren ook Bildtstalige kinderen met ouders die Fries spraken. Maar zodra je de huisdeur achter je dicht had gedaan en ging knikkeren, verstoppertje speelde of ging touwtjespringen, was het Bildts weer de voertaal. Meester Van der Heide was al in de 30-er jaren hoofd van de Christelijk Nationale School. Alle leerlingen wisten dat hij buiten schooltijd altijd Fries sprak. In de vijfde klas werd hij de onderwijzer van de kinderen die waren geboren in de jaren 1945-1946. Toen een leerlinge hem in de klas een vraag in het Fries stelde was de boot onmiddellijk aan! “k Versta geen Fries!!!” Wel werd er in de klas het Bildtstalige leesboekje van Buwalda gelezen. Meester Scheffer was in die jaren hoofd van de openbare school. Hij was lang van postuur. Na hem werd meester De Vries zijn opvolger. Hij kwam uit het voorm. Ned. Indië en was een zeer aimabele man! De meisjes uit de hoogste klassen waren allemaal verliefd op de 2 prachtige zonen Richard en Robin. Een broer van schrijver-historicus Geert Mak is ook een paar jaar onderwijzer aan de openbare school geweest. Hij droeg altijd laarzen en beende met grote passen als een zeeman door het dorp. Het is niet ondenkbaar dat meester Mak als onderwijzer aan de openbare school werd aangesteld, omdat hij en schoolhoofd meester De Vries allebei in het Voormalig Ned. Indië waren geboren. Als je de Bildtse kinderen van tegenwoordig Bildts hoort praten, dan is dat doorspekt met Nederlandse woorden. “Een taal moet leven” zegt men dan. Maar het is jammer dat de “originele” Bildtse taal  achteruit gaat.

Op 19 juli 1945, 75 dagen nadat de oorlog was afgelopen, kwam een aantal dorpsgenoten bij elkaar, werd het dorpsbelang opgericht en een voorlopig bestuur gevormd. Dit vond plaats in het kerkelijke gebouw dat destijds aan de noordoostkant van de kerk stond. Met de oprichting kwamen de zeepalencommissie en de boomrooierscommissie te vervallen, welke in de laatste oorlogsjaren ervoor zorgden dat de kachels konden blijven branden.  Deze organisaties hadden ruim ƒ 800,- in kas, zodat er samen met het lidmaatschap van ƒ 1,- per gezin een gezonde financiële start was. Besturen was toen nog een mannenzaak. Al is hier in de statuten, welke op 19 september van datzelfde jaar zijn aangenomen, niets terug te vinden. Pas tien jaar later werd er in de notulen vermeld dat ook vrouwelijke dorpsgenoten mee mochten doen met het bedrijven van dorpspolitiek. In 1955 was er voor het eerst een vrouw bij de jaarvergadering aanwezig, in 1966 werd gevraagd om stemrecht voor vrouwen en in 1975 zat er voor het eerst een vrouw in het bestuur. Het duurde nog ongeveer 35 jaar voordat er een vrouwelijke voorzitter werd benoemd. Het eerste bestuur werd gevormd door de beide schoolhoofden: G. Scheffer (openbare school) en A. van der Heide (christelijke school). Verder bestond het bestuur uit P. Braaksma (manufacturen), A. Kooi (verzekeringsagent), Kl. van der Wal (fietsreparatie, huishoudelijke artikelen), H. Tadema (brandstofhandel) en H. Bloembergen (melkhandel). De eerste agendapunten waren het ophalen van het huisvuil, het stoppen van enkele “stankgaten”, de busdienst, de dorpsklok, een zwemgelegenheid en verbetering van het trottoir. Uit de notulen valt op te maken dat de relatie met de gemeente niet altijd goed was en dat veel wensen pas na lang aanhouden (soms) werden gehonoreerd. Omschrijvingen als vernauwd bewustzijnscomplex, kortzichtigheid en “laat u niet door ’t centrumdorp de kaas van het brood eten en vraag uw deel op van de gemeentelijke snoeptafel” getuigen hiervan. Verder was het bouwen van nieuwe huizen een steeds terugkerend onderwerp. In de periode net na de oorlog zijn er veel slechte woningen afgebroken, waar op dat moment niets voor terugkwam. De woningnood was hoog onder jonge gezinnen. Het westelijke deel van de Mathijs Beckstraat was het eerste grote woningproject. Ontzettend veel zaken werden door het dorpsbelang opgepakt. Van het herstel van de in verval geraakte molen en kerkklok tot het omvormen van het weeshuis tot een dorpshuis (de Lichtbaak, later de Kyfhûeck). Ook de komst van een sportterrein, waar nu het Waling Dijkstraparkje ligt, is, in samenwerking met de kaatsclub, gerealiseerd. Evenals toen blijkt nog steeds dat er mede door een dorpsbelang veel bereikt kan worden. Denk bijvoorbeeld de aanschaf van een aantal aed’s, een tokkelbaan, een pannakooi, het W.D.parkje, de aanlegsteiger bij de molen, de aanzet tot de bouw van het mfc, de groenvoorziening, het fitnessparkje, het opknappen van de Mathijs Beckstraat, de reconstructie doorgaande weg, enz. Gelukkig is er tegenwoordig, in tegenstelling tot de beginjaren, een hele goede samenwerking met de gemeente. Regelmatig krijgen we ambtelijke ondersteuning bij onze projecten en kunnen we een beroep doen op het wijken- en dorpenfonds voor een bijdrage aan een project. Ook in de toekomst willen we ons als dorpsbelang, samen met de bewoners, inzetten voor de leefbaarheid in ons dorp.

Tussen 1500 voor Chr. en 1505 na het begin van de jaartelling ontstond Billând  in het getijdebekken van de Boorne. Jarenlang onderzoek maakte duidelijk hoe in deze periode de bewoners omgingen met de natuurlijke omstandigheden. In Noord Nederland zijn drie afzonderlijke pleistocene getijdenbekken onderscheiden: het Boornebekken, het Hunzebekken en het Fivelbekken. Het gebied van de regio ‘t Bildt vindt zijn oorsprong in 1505 na Chr. wanneer de bestaande defensieve zomerdijk,de Monnikendijk wordt opgehoogd tot een meer robuuste offensieve zeewering en vanaf dat moment de naam Oudebildtdijk zal dragen. Het landschap, wat daarvoor vanaf 1500 voor Chr. is ontwikkeld heeft van mij de naam Billând gekregen. De aanwezigheid van veen bepaalt grotendeels het cultuurlandschap van Noord-Nederland, . Het veen was niet meer aanwezig tijdens het ontstaan van Billând, maar de ontginning van veen landinwaarts heeft wel invloed gehad op de ontwikkeling van het landschap. Het getijdebekken van de Boorne is gevormd door dit natuurlijk mechanisme vanaf zee. Boeren vestigden zich op de oeverwallen van de Boorne en beschermden het gebied tegen de zee met de aanleg van zomerdijken, ook op bestaande kwelderwallen.   Geen grootschalige veenontginningen met langdurige bodemdaling en komberging. De gevolgen van de veenontginningen ver buiten Billând, landinwaarts waren uitsluitend kort merkbaar tussen 200 en 450 na Chr. toen de Middelsee zich voor de eerste keer manifesteerde door wateroverlast vanuit de landinwaartse veenontginningen .       De Middelsee liet zich ook tussen 838 en 920 na Chr. gedurende langere tijd zien.  De Middelsee was verder alleen een korte tijd aanwezig na een forse dijkdoorbraak.  De naam Burdine en Boorne worden gehanteerd. Beide hebben ze dezelfde betekenis van ‘insnijding’.  De basis van Billând en ‘t Bildt is gevormd door het verder opbillen van het land op de al aanwezige holocene zandlaag.  De aldus gevormde woon- en werklagen ‘volgen’ als het ware de schommelingen van de transgressie – en regressielijn van de zee, de brenger van het nieuwe land.  Zie verder de uitgebreide versie of mijn boek vanaf 19 november as.                                                                                                      

Gasverlichting werd voor het eerst in Nederland ontstoken in 1820 en wel op het Haagse Binnenhof. De eerste Friese gasfabriek werd in 1845 geopend in Leeuwarden. Daarna volgenden andere steden maar het platteland bleef achter. Aan het begin van de 20e eeuw (begin 1900) was petroleum nog de bron voor de huis- en straatverlichting in onze gemeente. De eerste plannen voor een gasfabriek kwamen in 1907. De plannen die werden gemaakt leidde tot veel discussie binnen de gemeenteraad. Ook omdat een groot deel van de bevolking een betere verlichting niet nodig vond en vreesde dat het gas te duur zou zijn. En van Oudebildtdtzijl en de Oudebildtdijken kwam kritiek omdat men (nog) niet zou worden aangesloten. Daarnaast moest er een keuze worden gemaakt tussen Acetyleen of kolengas. Acetyleen kon alleen worden gebruikt voor verlichting. Ook de exploitatie was een zorg. Kwamen er wel voldoende gebruikers om het rendabel te maken. In 1911 werd besloten tot de stichting van een gemeentelijke steenkolen-gasfabriek aan de Zuiderweg (nu Hemmemaweg) te St. Annaparochie. De officiële opening was op 13 januari 1912. Alleen de dorpen St. Anna-, St. Jacobi- en Vrouwenparochie werden van de nodige aansluitingen voorzien. Bij de fabriek werd ook een zogenaamde fitterswoning gebouwd. Er waren in het begin 336 particuliere aansluitingen wat in dat beginjaar groeide naar 492. Er werd toen 155.368 kubieke meter gas verbruikt. Per kubieke meter betaalde men 8 cent. Niet alleen kookte men op gas maar ook in veel huizen brandden de lampen erop. De steenkolen werden aangevoerd per schip. Het terrein waar de gasfabriek was gebouwd was gekozen vanwege de gunstige ligging aan de Súddervaart. Betaling van het gas ging door middel van een gasmunt. Hiervoor was in de meterkast een speciale meter, een muntmeter, geïnstalleerd, die door de meteropnemer werd geleegd. In 1954 werd de fabriek buiten gebruik gesteld. Het aardgas verving het kolengas. Van de fabriek is alleen de fitterswoning overgebleven. Bron Artikel Bildtse Post van 12-3-1981 door D. Kuiken Artikel LC van 06-03-2010 Wikipedia

Froubuurt had in de 30-er jaren al een kleuterschool die bezocht werd door de kinderen van ALLE gezindten. Het werd toen nog  de “bewaarschool” genoemd. De school stond tegenover de kerk. Na de oorlogsjaren werden er veel kinderen geboren, maar het schoolgebouwtje was nog net ruim genoeg. De school had twee lokalen: een “les”lokaal en een speellokaal. De schooldeur was breed en de gang had een donkerbruin-rood geschilderde betonnen vloer. Achterin de gang waren de houten wc’s met tonnen. Als je naar buiten ging om in de grote zandbak met aan de zijkant een overkapping te kunnen spelen ging de deur van het “les”-lokaal open. Er waren houten kruiwagentjes en met de houten scheppen werd er in de zandmassa gegraven. Maar de tijden veranderden….Ineens waren er in de 70-er jaren een paar dorpsgenoten die meer voelden voor christelijk kleuteronderwijs. De oude kleuterschool werd daarna verkocht en tot woonhuis verbouwd. Er waren twee lagere scholen in het dorp: de openbare- en de christelijke school. Die zijn in de loop der jaren vanwege hun leeftijd afgebroken. De woningen van de voormalige hoofdonderwijzers bleven intact. Er werden 2 nieuwe scholen gebouwd. Op de plek van de afgebroken christelijke school werd een tuin gerealiseerd en op het perceel van de afgebroken openbare school werden huurwoningen gebouwd.                                                                         Zoals gezegd: de tijden veranderden….Er werden minder kinderen geboren en de nieuwe schoolgebouwen werden te groot vanwege een te klein aantal leerlingen. Er werden plannen gemaakt om tot één school voor alle gezindten te komen!! En die school kwam er in 2012. Alle Froubuurster kinderen onverdeeld naar het basisonderwijs in het gebouw van de nieuwe openbare school aan de Matthijs Beckstraat en de naam “de Fierljepper” kreeg (=de polstok-verspringer) Het nieuwe gebouw van de christelijke school werd tot appartementencomplex omgebouwd.

De K.L.M.V.  Het was november 1940 toen de beurtrijders Dirk de Koe, Reinder Jans Lont, Pieter Jans Lont, Gerrit de Vries, Sybren de Koe en Frederik Meijer de koppen bij elkaar staken en de K.L.M.V. oprichtten. De heren waren tot de conclusie gekomen dat ze meer met elkaar konden dan tegen elkaar. In Sint Annaparochie, aan het Zuideinde achter het huis van Pieter Lont (in het oude Armenhuis), werd een werkplaats ingericht. De planning gebeurde vanuit het huis van Pieter Lont. Langzaam groeide het wagenpark en werd een oude tramloods uit Dokkum aan het ‘’t Achteromtsy’ gebouwd. In 1960 werd besloten wegens ruimtegebrek te verhuizen naar de Stadhoudersweg.  Hier groeide de K.L.M.V. langzaam verder uit. In dit nieuwe onderkomen was ruimte voor de planning van de ritten, een kleine kantine en een voor die tijd moderne werkplaats met smeerkuil. In die tijd werden alle aandelen verkocht aan het Britse bedrijf TDG. Aan de Steven Huygenstraat, achter het bedrijf, werd een stuk grond van de gemeente aangekocht, omdat het wagenpark nog gestaag groeide. De rood met blauwe wagens kwam je in heel Europa tegen! In 1984 wilde de gemeente alle bedrijven uit de dorpskernen vandaan hebben en er werd er opnieuw verhuisd. Nu naar het nieuwe bedrijventerrein De Wissel. In 1998 werden alle aandelen weer teruggekocht van TDG door de directeur-eigenaar Piet Lont en hiermee stond de K.L.M.V. weer op eigen benen.   In 2010 verkocht Piet Lont, bij gebrek aan opvolging, de K.L.M.V. aan AB Texel en zo kwam een einde aan het mooie familiebedrijf. Op dat moment werkten er veertig man. 

De Bildtse Bank was gevestigd in St. Annaparochie, met filialen/zittingsdagen in St. Jacobiparochie, Vrouwenparochie, Oudebildtzijl en Nij Altoenae. De bank is opgericht in 1899 met de naam Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank St. Annaparochie. In 1911 werd het nieuwe bankgebouw in gebruik genomen en wel aan de Warmoesstraat 41. In het pand werd tevens Het Groen Kruis gevestigd. Zowel de naam van de bank als van Het Groene Kruis stond op de gevel vermeld. (De gevel is behouden gebleven maar de namen en het kruis zijn verdwenen). Op 21 december 1953 werd het nieuwe bankgebouw aan de Westerdijk, voorheen het terrein van de woning “Villa Nova” van Burgemeester Kuperus, in gebruik genomen. Door de jaren heen is de naam van de bank diverse keren gewijzigd. Ook doordat de bank ging samenwerken met de Friesland Bank (Zuivelbank) en uiteindelijk daarin volledig is opgegaan. De bank heeft altijd een prominente plaats ingenomen binnen de Gemeente Het Bildt. Een gemeenschap waar mensen elkaar en elkaars bedrijf kenden. Door het lokale karakter van de bank kenden de medewerkers de mensen achter de bedrijven. Dat gaf een gemoedelijke sfeer en vertrouwen in het zakendoen. Uiteraard waren er regels maar daar kon van worden “afgeweken”. Je kende immers de klant. Waren het hardwerkende mensen of waren ze liever lui dan moe. Dat kon het verschil maken in wel of geen lening. Regelmatig werd een lening op “goed gevoel” goedgekeurd terwijl het volgens de regels niet kon. Ook de openingstijden waren niet heilig. Buiten “kantoortijd” werd er soms ook wel geld opgehaald omdat men het op dat moment nodig had. Je kunt het je in de huidige tijd niet meer voorstellen maar in de begintijd werden soms grote sommen geld vervoerd op de fiets of achter in de auto. Maar de wereld veranderde. Als kleine zelfstandige bank was zij niet altijd in staat om een lening te verstrekken. Zo vroeg De Vlaswiek om een lening met vijf nullen. Die lening werd verstrekt met andere vrije banken uit de omgeving. Toen De Vlaswiek later nog eens een lening nodig had van vier miljoen gulden was dat niet in samenwerking met de vrije banken te realiseren. Er waren al banden met de Friesland Bank (toen nog Zuivelbank) en in 1969 ging men samenwerken, in de Leeuwarder Courant vermeld als fusie. Was dat het begin van het einde van de Bildtse Bank? Ja eigenlijk wel. De invloed van de Friesland Bank werd steeds groter. Het verstrekken van leningen en het personeelsbeleid werd nu door hen uitgevoerd. Er kwamen “vreemden” binnen. Ook de automatisering speelde toen een rol. Ook de Bildtse Bank moest, nadat ze het nog jaren hebben kunnen keren, daarin mee. De “doodsteek” kwam in 1993. Op 1 januari van dat jaar was de nieuwe Wet Toezicht Kredietwezen in werking getreden. De Bildtse Bank voldeed niet meer aan de eisen van die wet. Diverse pittige besprekingen volgden maar uiteindelijk werd geconstateerd dat er geen andere mogelijkheid was dan dat de Bildtse Bank in zijn geheel op zou gaan in de Friesland Bank.  En zo is eind 1993 een einde gekomen aan de Bildtse Bank. Formeel, maar de naam Bildtse Bank bleef op de kantoren staan, dat was zo afgesproken. En toch wilde de Friesland Bank van de naam af maar door inzet van het stichtingsbestuur van Bildtse Belangen is de naam gebleven tot 2012 toen de Friesland Bank werd overgenomen door de Rabobank en het laatste kantoor in St. Annaparochie werd gesloten. Hier moet zeker nog genoemd worden het belang van de Bildtse Bank bij haar sociale functie door op Het Bildt allerlei maatschappelijke initiatieven en evenementen financieel te steunen. Tijdens de onderhandelingen over de overname werd de belangrijke bijdrage van de Bildtse Bank aan de leefbaarheid in Het Bildt veiliggesteld door de oprichting van de Stichting Bildtse Belangen (SBB). In 2017 verscheen op initiatief van deze stichting en van de hand van Douwe Zwart het boek “De Bildtse Bank - Het Eigenaardige Vertrouwen” waarin beschreven wordt hoe de Bildtse Bank bijna honderd jaar lang een beeldbepalende factor is geweest op Het Bildt. In het boek zijn ook tien korte verhalen opgenomen van Roel de Vries, die daarin op eigen wijze vertelt over ervaringen uit zijn veertigjarig loopbaan bij de bank, en een reeks vraaggesprekken van Gitte Brugman met oud-werknemers en hun familieleden, bestuurders en klanten. Dit boek mag beschouwd worden als het standaardwerk van de geschiedenis van de Bildtse Bank en het is een aanrader om dit boek te lezen. Tijdlijn 1899 - oprichting van de Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank St. Annaparochie 1911 - naamswijziging in Coöperatieve Voorschot- en Spaarbank Het Bildt 1929 - splitsing in voorschot- en spaarbank (om technische redenen) -          De voorschotbank gaat verder als Coöperatieve Voorschotbank Het Bildt -          De spaarbank gaat verder als Stichting Spaarbank Het Bildt 1969 -  Jaar van de “fusie”. -          De Voorschotbank gaat op in de Friesland Bank -          De Spaarbank wordt gewijzigd in Coöperatieve Spaarbank Het Bildt 1993  - Ook de Spaarbank gaat op in de Friesland Bank Bronnen: - bovengenoemd boek - artikel Bildtse Post : Bildtse Bedrijven met een verhaal - archief Stichting Bildts Aigene

In 1908 werd de bouw van de Vlaswiek afgerond. Gemeente architect J. Winters was verantwoordelijk voor het ontwerp.  Het gebouw is opgericht als verzorgingshuis voor ouderen en werd in volle lengte "gesticht van ouden van dagen de Vlaswiek" genoemd. Hiermee werd de ouderenzorg van alle Bildtdorpen gecentreerd naar één locatie. Later zou in het voormalige (Bosch)hof van Johannes Sloep ook verzorgingshuis de Beuckelaer worden gebouwd. In de jaren '70 werd de oude Vlaswiek nog uitgebreid met een flink aantal ouderenappartementen maar in de jaren '90 voldeden deze appartementen echter al niet meer aan de eisen van de tijd. Logistiek en fysieke bereikbaarheid van bewoners tot de dorpskern deden besluiten de gehele ouderenzorg naar de Beuckelaer over te brengen en aldaar uit te breiden. Hiermee verdween de in de jaren '70 verezen aanbouw. Het oude gebouw bleef gespaard en kwam in beheer van Wonen Noordwest Friesland, destijds de woningstichting Noordwest Friesland. NWF verhuurd hier nu appartementen.  Het is tot dusver niet helder wie verantwoordelijk is voor de prachtige Engelse landschapstuin voor de Vlaswiek maar eind 19e eeuw liet de gemeentearchitect bij diens woning aan de van Harensstraat 46 eerder een Engelse tuin aanleggen door de bekende tuinarchitect Gerrit Vlaskamp. Vlaskamp of diens schoonzoon Gabe Westra kunnen wel eens verantwoordelijk zijn geweest voor het ontwerp van deze prachtige tuin. Met de uitbreiding in de jaren '70 is de Engelse landschapstuin verdwenen. De firma Bosgra uit Bergum/Buitenpost, tevens leverancier van Gerrit Vlaskamp, tekende een nieuw tuinontwerp voor het uitgebreide complex. Inmiddels is de tuin een parkeerplaats en grasveld. Twee bomen uit 1908 zijn bewaard gebleven.

Westhoek en Oosthoek zijn buurtschappen in de provincie Fryslân, gemeente Waadhoeke. T/m 2017 gemeente 't Bildt. De buurtschappen hebben veel historische, geografische en maatschappelijke verwantschap en werken op veel gebieden samen. Ze worden dan ook beschouwd als een tweelingbuurtschap, ook door de inwoners, getuige o.a. het gezamenlijke, in 1960 opgerichte Streekbelang Oost- en Westhoek.  Oosthoek staat vreemd genoeg - en ten onrechte - niet eens als plaatsnaam in de Topografische atlas Friesland, alleen als gebouw- of veldnaam, hoewel de plaatsnaam toch al lange tijd in gebruik is. Voor de postadressen ligt Oosthoek in Sint Jacobiparochie. Westhoek daarentegen heeft in 1991 formeel de dorpsstatus gekregen en is daarmee in tegenstelling tot Oosthoek een formele woonplaats geworden, met bijbehorende eigen postcode (9075) en plaatsnaam in het postcodeboek (voorheen lag het, net als Oosthoek nog altijd, voor de postadressen in Sint Jacobiparochie) - maar dat was puur om pragmatische/administratieve redenen om de basisschool open te kunnen houden. De naam Westhoek kwam in het eerste postcodeboek (1978) niet eens voor, ook niet als 'zie'-verwijzing. Geografisch gezien is Westhoek nog altijd een buurtschap, en samen met buur-buurtschap Oosthoek dus een tweelingbuurtschap.  - De buurtschap Westhoek heeft kennelijk geen bebouwde kom en heeft daarom witte plaatsnaamborden en geen blauwe. Er geldt wel een 30 km-zone. Buurtschap Oosthoek is daarentegen in het geheel niet voorzien van plaatsnaamborden. Plaatsengids.nl, bew. Sytse Keizer

Omstreeks 1530 worde de eerste kerk fan St.-Jabik boud. ’t Waar ‘n krúskerk met de toren an de westkant en met brandskilderde rútten, skonken deur GS en de pachters fan ‘de Franeker landen’. In 1636 worde d’r op de noordkant ’n nije fleugel anboud en in 1649 een op de súdkant. ’t Orgel folgde in 1652.  In 1695 kwam d’r ’n nije toren met spits (ôfbeeld op de kaart fan de Franeker Bildtlanden fan omstreeks 1700). In de toren kwammen twee klokken te hangen: de klaine klok (út 1614) en de groate klok later in 1754. In 1843 worde deuze kerk ôfbroken om plak te maken foor ‘de Groate Kerk’ fan nou.  Thomas Adrianus Romein, geboren in 1811, stadsarsjitekt fan Luwt en bekind fan o.a. ’t Paleis fan Justisy te Luwt, maakte ’t ontwerp foor de neoklassisistise ‘Groate Kerk’ fan St.-Jabik. In 1843 kon de bou hierfan beginne. De klaine klok út 1614 worde doe foor f 550,-. ferkocht om ’n deel fan de boukosten te dekken. De groate klok worde in 1943 tidens de Tweede Wereldoorlog deur de Dútsers konfiskeerd. In 1952 kwam d’r ’n nije klok. ’n Deel fan ‘t orgel komt nag út de ouwe kerk fan foor 1844, na de nijbou worde dut deur L. van Dam en Zonen út Luwt anpast en útbraid. In de nije klok fan 1952 staat de folgende spreuk fan H.S. Buwalda: Deur St.-Jabuurster gemeenskapssin Is ‘t, dat ik hier kommen bin; Soa’t eerst myn foorganger deed Sil ik tenà loïe bij freugd en bij leed. In 1979 nam Stichting ‘Alde Fryske Tsjerken’ de ‘Groate Kerk’ over, de kerk worde restaureerd en is sont 1980 ’n goed lopend ‘Kultureel Sintrum’. De preekstoel maakte plak foor de bar, maar is te bewonderen in de Museumkerk op Skokland. Sont 2011 is d’r in ’t foorportaal fan de kerk ’n pelgrims- informasysintrum festigd. Hier begint ’t Jabikspâd: ’n pelgrimstocht fan 2700 km. fan St.-Jabik na Santiago de Compostella in Spanje. 

“Tot 1540 verhuurde de Graaf van Buren het Nij Bildt ”te zijnen proffijte” , na zijn dood in 1540 werd het verhuurd.”  (Bildtrekeningen) In juni 1545 was een der Heren van de Rekenkamer van Holland op bevel van de landvoogdes Maria van Hongarije en van de Raad van Financiën, naar Friesland gereisd “omme te weten off ’t Buytenbilt dijckbaer is” dit te doen meten en opnieuw te verhuren. “ (Sannes I) Hiervoor werd de bekende landmeter en kaarttekenaar Jacob Heeres aangesteld om het Buytenbilt te meten. Op de kaart van 1545 is duidelijk de verkaveling en de zomerdijk (later Nieuwe Bildtdijk) te zien. Twee jaar later in 1547 zijn de oppervlakten van de 53 kavels al gemeten en in ieder geval tot 1638 nauwelijks veranderd, dus ook zelfs niet door de Allerheiligenvloed van 1570. Dit is af te leiden uit de Bildtrekeningen zijn:1547/48, 1554/55, 1566/67, 1574/75,1629/1630 en 1638. Hier was zoals ook bij de Oudebildtdijk al ver voor de definitieve verhoging van de Nieuwe Bildtdijk in 1600 het opgebilde en ook door de monniken ontgonnen land ingepolderd. In 1556 (Sannes I-blz. 72) werd er weer een poging gedaan een groot stuk Nieuw Bildtland op de zee te winnen. Ook hiervoor werd een kaart gemaakt, deze keer het ontwerp met een nieuwe dijk en een 43-tal kavels veel verder noordwaarts. Dit plan kwam niet tot uitvoering door onlusten, (o.a. de beeldenstorm van 1566) die uiteindelijk zouden leiden tot de tachtigjarige oorlog. Ik heb verloren grond van het Nieuw Bildt op mijn BildtGIS berekend door vergelijking van de toen in 1556 geplande hoeveelheid grond met de uiteindelijk beschermde gewonnen grond tot aan de Deltadijk nu. Ik kwam tot 1200 ha., gelijk aan 1304 morgen. (Zie afbeelding) Daarnaast is in de langere versie hieronder ook het verschil tussen die geplande grond in 1556 en de overgebleven grond na de Allerheiligenvloed 1570 bepaald. Ondertussen was men wel in 1542 begonnen met het aanleggen van “duyckelhoofden” , strandhoofden, die bescherming moesten bieden tegen aanslagen op de kust en om aanslibbing te bevorderen. Dat kun je vinden in het venster "Strandhoofden redden 't Bildt" Sytse Keizer

Ik zal u vertellen, hoe ‘t Bildt in kaart gebracht is oftewel over de Cartografie van ‘t Bildt.  Ik heb een overzicht gemaakt van kaarten, waarop ‘t Billând en ‘t Bildt zijn afgebeeld. Hierbij zijn ook een aantal, waarbij zij onderdeel van een groter geheel er omheen, o.a. van Fryslân. Tot op dit moment heb ik zo’n 100 kaarten weten te vinden.  De oudste kaart van ‘t Bildt. (afb. 2)  ca. 1504 De oudste kaart van het Bildt wordt toegeschreven aan een generaal van Hertog George van Saksen, Vitus von Drachsdorff. die door hem op de achterkant van de kaart “Abriss Stadt Groning” was geschetst. De precieze datering is nog niet bekend. De kaart is niet uitsluitend een ontwerp maar een weergave van de werkelijke situatie op het moment van het maken ervan, als je rekening houdt met mijn bevindingen. Bijvoorbeeld de Oudebildtdijk was geen afsluitdijk, maar eerst een 'n kwelderwal/zomerdijk en de Middelweg was ook een zomerdijk. Beide zijn hier als de twee bovenste horizontale lijnen duidelijk ingetekend. Ook is de al aanwezige waterweg: Holle Rijd (restant Sitkens Rijdt) en Blikfaart duidelijk te zien. Kijk nu naar de bijgevoegde afbeelding, mijn bewerking, vertaling van de eerste kaart naar de toestand, afmetingen en verhoudingen van nu anno 2022. (incl. de ook door Drachsdorff beschreven dorpen.) De latere Klaine Blikfaart , was dus toen nog verbonden met de Holle Rijd en de rest van deze waterweg is verder doorgetrokken richting Stiens. De andere gebogen lijn is fout getrokken, gezien de dubbele dwarslijntjes hierop. De 7 wegen van Noord naar Zuid, van links naar rechts zijn: Westerdyk, Holle Rijd, Súdderdyk/kadal, Kouwe Weg, Noorderdyk, Súdderweg, Langhústerweg en Attesweg. Deze waren toen waarschijnlijk nog geen brede, meer verharde wegen en zijn toen wel ingetekend. Met het tekenen van deze wegen van Noord-Zuid, is er automatisch de basis gelegd van de verkaveling van 't Oud-Bildt in 8 hoofdstroken, van Dijkshoek tot de Oostrand van Oud Monniken Bildt. Deze zijn ook terug te zien op de gekleurde kaart van Schotanus en op 't BildtGIS.Ik kom hier nog op terug in het venster over de verkaveling van het Bildt.

De plaats is ontstaan in het begin van de 19e eeuw als een kleine noordelijke nederzetting van Sint Annaparochie, op de kruising van de Schuringaweg en Oudebildtdijk in Het Bildt (wat tot 2018 een zelfstandige gemeente was). De plaats werd 't Wegje genoemd, naar de Schuringaweg die ook wel bekend staat als ut wechie, 'het weggetje' vertaald. Meer dan een paar boerderijen was het niet. In 1903 werd er aan de Schuringaweg (toen nog Nieuweweg geheten) een schooltje geopend. Het had drie leslokalen en bij de school hoorde ook een onderwijzerswoning. In 1918 volgde er een kerk, een Gereformeerde kerk. Deze kerk gaat in 1928 dicht wanneer de nieuwe kerk van de plaats open gaat, de huidige PKN-Kerk, Kerk tussen de Dijken geheten. Langzaam groeide het daarna door. In 1951 kreeg de buurtschap de huidige naam, Nij Altoenae. Nij Altoenae is een verwijzing naar het dorp Sint Annaparochie, dat oorspronkelijke Altoenae heette. Dit Altoenae verwijst weer naar de oorspronkelijke woonplaats van de bedijkers van het Bildt, die in 1505 (deels) uit het Land van Heusden en Altena kwamen. Daarna groeide het dan dorpje verder uit, eind jaren 70 werd er een begin gemaakt met het aanleggen van de nieuwbouw door de aanleg van de eerste zijweg. Het werd zo echt een dorp maar het was dan nog altijd formeel een buurtschap van Sint Annaparochie. In 1982 vroeg de vereniging voor Plaatselijk Belang Nij Altoenae, Oude- en Nieuwe Bildtdijken de dorpsstatus aan. Na een handtekeningenactie van tegenstanders werd het te nemen besluit opgeschort. In 1991 haalden de voorstanders in een referendum niet de vereiste twee derde meerderheid. In 1999 verloren de voorstanders van de dorpsstatus een referendum omdat de opkomstdrempel net niet werd gehaald. In 2005 vroeg de vereniging voor Plaatselijk Belang Nij Altoenae, Oude- en Nieuwe Bildtdijken echter opnieuw de dorpsstatus aan. De gemeenteraad kende deze op 16 februari 2006 toe voor het gebied binnen de kom van het dorp. De bewoners van drie buitengebieden mochten zich in een referendum uitspreken over het uitbreiden van de dorpsstatus tot hun gebied; de meerderheid was tegen en wilde liever bij Sint Annaparochie blijven. Nij Altoenae kreeg per 1 oktober 2006 de dorpsstatus. Er was echter geen postcode meer beschikbaar dus het hoorde voor de post nog bij Sint Annaparochie. Eind 2007 kreeg Nij Altoenae een van de twee postcodes van Oude Leije. Deze postcode is per 1 mei 2008 voor Nij Altoenae operationeel geworden. Het noordelijke buitengebied, Stad Niks geheten, waarvan de meesten tegenstemde, is bij Sint Annaparochie gebleven en valt zo zonder een directe verbinding met dat dorp nog altijd onder Sint Annaparochie

Willem van Haren, bijgenaamd “de Ambassadeur” was grietman van het Bildt, rentmeester van de domeinen, staatsman, diplomaat en curator van de Universiteit van Franeker. Hij vervulde diverse politieke missies, waaronder de onderhandelingen voor de vrede van Nijmegen en internationale missies naar Denemarken, Keulen, Engeland en Zweden. Willem van Haren groeide op in Leeuwarden, in  een groot pand aan de Grote Kerkstraat. Tegenwoordig gebruikt keramiekmuseum princessehof dit pand. Van Haren stamd uit een familie die nauwe banden had met de stadhouder en het stadhouderlijk hof. Zijn voorvader, de watergeus Adam van Haren was in 1572 betrokken bij de inname van Den Briel. In 1652 werd Willem het grietmansschap van het Bildt toegewezen. Hij liet daarop een voorname residentie in de hoofdplaats Sint Annaparochie bouwen, het “Van Harensslot”. Door zijn bestuurlijke functies zou hij daar niet veel zijn. Zijn echtgenote Elisabeth van Hemmema waar hij in 1660 mee trouwde wel. Ten tijde van de oorlog tussen Zweden en Denemarken bracht Michiel de Ruyter hem naar Zweden om te onderhandelen met de Zweedse Koning Karel XI van Zweden. Hij raakte bevriend met Karel XI. Het doel was om de smalle doorgang, de Sont, tussen de twee landen, zonder tussenkomst van geweld door de Nederlandse Oorlogsvloot toegankelijk te houden zodat de zeer substantiele Nederlandse handelsbetrekkingen op de Oostzee gehandhaafd en bescherm zouden blijven. De tact van Van Haren is van grote invloed op de Nederlandse betrekkingen op de Oostzee geweest. Het opnemen in de adelstand door Karel XI wees Van Haren resoluut af. In 1683 liet hij door een grote financiële bijdrage de naar hem genoemde Van Harenskerk bouwen. In 1686 liet hij ten behoeve van zijn familie een grafkapel aan de kerk bouewen. De zware koperen deuren voor de grafkapel zijn zeer waarrschijnlijk een geschenk van de Zweede Koning Karel XI. Na een huwelijk van 28 jaar overleed Elisabeth in 1688. Ze werd in de kapel begraven. Niet lang daarna nam Van Haren afstand van het grietmansschap van het Bildt, ten behoeve van zijn neef Adam Ernst van Haren. Van Haren overleed in 1708 op 81-jarige leeftijd en werd bij zijn vrouw begraven. Nog eens 12 nazaten van Willem van Haren zijn uiteindelijk in de grafkapel begraven.